RUSTOORD
Martha Balthazar, Jana De Kockere, Barbara T'Jonck, Mats Vandroogenbroeck KVSWERELDPREMIÈRE
Nadat ze in 2021 met het veelgeprezen Boerenpsalm de complexiteit van het hedendaagse boerenwezen in beeld brachten, verdiepen theatermakers Martha Balthazar, Jana De Kockere, Barbara T’ Jonck en Mats Vandroogenbroeck zich ditmaal in de ouderenzorg. Hoe worden wij vandaag oud in België en hoelang kunnen we het uitstellen daarover na te denken?
De gang is lang, er hangt een geur van aardappelpuree en ontsmettingsmiddel en televisies schallen in veelvoud. De trage bewegingen van de bewoners steken scherp af tegen de haast van het personeel. Is dit de speeltuin voor de tweede jeugd, het landschap van ieders toekomst?
Ouderdom komt niet alleen. Ze komt met herinneren en vergeten. Met trots en angst. Met lotgenoten en eenzaamheid. Vandaag de dag ook met wachtlijsten, indexeringen, aandeelhouders, personeelstekort en heel wat medicatie. En ze komt met de tijd: wie genoeg verjaart, ontsnapt er niet aan.
Rustoord is documentair theater over ouderenzorg vandaag. Via interviews met ouderen, zorgverleners, gerontologen, politici, investeerders, etc. onderzoeken de makers het ‘waarom’ van de lange gangen in woonzorgcentra, de bitterzoete nasmaak van centraal georganiseerde zorgpolitiek in een neoliberaal kader en de spanning tussen zorg, vrijheid en disciplinering. Vier acteurs van verschillende generaties belichamen deze montage van perspectieven. Rustoord probeert zo geen antwoord maar een inkijk te bieden in de complexe knoop die ouderenzorg vandaag is.
Deze voorstelling is bovenal een coming of age; een verbeeldingsoefening over wat het zou kunnen betekenen om ouder te worden, mochten we er niet zo bang voor zijn.
Op het podium staan Mats Vandroogenbroeck en Barbara 'T'Jonck naast Mieke Verdin en Mark Verstraete, twee klasbakken van een andere generatie. Mieke en Mark zijn verre van onbekenden voor KVS. Meer zelfs, Mieke maakte tien jaar lang deel uit van het artistiek team en Mark Verstraete was te zien in Gregoria (2011) en Odysseus. Een zwerver komt thuis. (2017).
‘Rustoord’ is een snoepkleurig maar snoeihard statement over ouderenzorg
© Alice Dooreman
Voorstelling - Rustoord
Regisseur - Martha Balthazar, Jana De Kockere, Barbara T’ Jonck, Mats Vandroogenbroeck
Gezelschap - Martha Balthazar, Jana De Kockere, Barbara T’ Jonck, Mats Vandroogenbroeck
Locatie - KVS
Cast - Jana De Kockere, Barbara T’ Jonck, Mats Vandroogenbroeck, Mieke Verdin, Mark Verstraeten
Els Van Steenberghe is theaterrecensent.
13-11-2024, 13:57
Twintigers Martha Balthazar, Jana De Kockere, Barbara T’ Jonck en Mats Vandroogenbroeck interviewden onder meer bewoners, personeelsleden en de directie van woonzorgcentrum Sint-Maarten. Daaruit puren ze een diep schrijnend maar ook met humor gespeeld en in snoepkleuren gehuld portret over woonzorgcentra.
De eerste minuten zijn schrikken. In Manuela Vilanova’s prachtige decor – een poëtisch landschap in pasteltinten, bestaande uit een tapijt waar wattenpuisten openbarsten, een houten bankje, een tegelvloer en kamerschermen met plastic én spiegelende lamellen – stappen de vier acteurs – Barbara T’Jonck, Mats Vandroogenbroeck, Mieke Verdin en Mark Verstraete – naar voren. Ze beginnen kriskras door elkaar te praten. Ondertussen klinkt ook een geluidsband. Pure verwarring. Je kijkt met paniekogen – en luistert met paniek-oren – naar de scène: is dit de uitdaging waar we het komende anderhalf uur voor staan?!
Niets is minder waar. De acteurs testten bij aanvang van de voorstelling hun oortjes uit. Want Rustoord gebruikt dezelfde techniek die ook toegepast werd bij Boerenpsalm, de vorige voorstelling van deze vierkoppige makersbende. De acteurs herhalen tijdens de voorstelling luidop wat in hun oortjes gezegd wordt. En wat in die oortjes weerklinkt, zijn fragmenten uit interviews.
In dit geval zijn dit interviews die de vier makers afnamen in, onder meer, woonzorgcentrum Sint-Maarten. Dat levert ontroerende, geestige en pijnlijke scènes. Onder meer over moeten beslissen om naar een rustoord te trekken, niet meer mogen dansen en je als personeelslid afvragen of sommige oudjes niet beter ‘een spuitje’ zouden krijgen… Verder worden ook gesprekken nagespeeld met de investerings- en immobiliëngroepen die verdacht nauw betrokken zijn bij de uitbating van de woonzorgcentra. Rustoord bewijst glashelder: drie steenrijke Belgische families profiteren schaamteloos van de crisis in de ouderenzorg.
Tijdens de voorstelling is er nog een extra ‘speler’: een televisiescherm. Dat scherm fungeert als karaokescherm voor, onder meer, een geweldig mooie versie van Billie Eilish’ Everybody Dies door Mark Verstraete. Maar via tekst geeft dit scherm ook toelichting. Zo legt dit scherm halfweg de voorstelling haarfijn uit hoe drie rijke families uit ons land samen de woonzorgcentragroep Armonea vormden, dit verkochten aan de Franse rusthuisuitbater Colisée en zich zo enorm verrijkten. Die families – het gaat om de familie Van den Brande plus de AB InBev-families de Spoelberch en de Mévius – komen vervolgens letterlijk in beeld.
Want elke acteur haalt plots een kartonbordje boven. Mieke Verdin houdt het gezicht van Dagobert Duck – Donald Ducks oom die met dollartekens in de ogen naar de wereld kijkt – voor haar gelaat. De andere drie acteurs houden elk een kartonbordje voor hun gezicht met daarop het portret van één van de leden van de drie families. Op die manier voeren zij samen een wanstaltig kapitaaldansje uit…
Rustoord bewijst glashelder: drie steenrijke Belgische families profiteren schaamteloos van de crisis in de ouderenzorg.
Zo tonen deze makers letterlijk hoe deze drie families zich gewetenloos verrijken. Door in de ouderenzorg in te zetten op maximale winst en een zo afgemeten mogelijke dienst- en zorgverlening. Het is een hallucinante scène die weinig nieuws onthult maar perfect de wansmakelijkheid en schaamteloosheid ervan toont.
Heel kort – iets te kort – gaan de makers via het scherm nog in op de relatie met hun grootouders. Het scherm vertelt hoe die oudere mensen met veel meer nuchterheid over de dood nadenken, en spreken, dan de kleinkinderen. Dat is een nobele maar net iets te weinig uitgewerkte scène in een voorstelling die bovenal een snoeihard statement is. In tegenstelling tot de bloedmooie documentaire Forever Human (te zien op VRTMAX tot februari 2025) gaan deze makers niet op zoek naar hoe het beter kan maar tonen ze glashelder waar het fout loopt in de ouderenzorg.
Zal Rustoord iets veranderen aan de toestand in te veel rustoorden? Die kans is helaas klein. Maar niets doen, is geen optie. Rustoord verlegt alvast een kleine steen in die kapitaalkrachtige rivier door inzicht te geven. Hoe? Door inzicht te geven in het door geld en niet door zorgzaamheid en ouderenliefde voortgestuwde bedrijfsmodel van te veel woonzorgcentra… Dat ze dit – gelukkig – doen met veel kleur, subtiele humor, verbeelding en zeer sterke acteurs is, een verademing. Bovendien doet dit uitkijken naar meer indringend, documentair werk van deze bende.
Rustoord reist tot 26 januari door het land en is onder meer te zien in Gent, Oostende, Leuven en Kortrijk. kvs.be en uitinvlaanderen.be
Rustoord
Martha Balthazar / Jana De Kockere / Barbara T'Jonck / Mats Vandroogenbroeck / Forever Stew
Zorg voor ouderen als zakenmodel
De documentaire theatervoorstelling ‘Rustoord’ is gebaseerd op gesprekken met ouderen en met bewoners, medewerkers en managers van woonzorgcentra. Martha Balthazar, Jana De Kockere, Barbara T'Jonck en Mats Vandroogenbroeck, een jongere generatie, maken samen met Mieke Verdin en Mark Verstraete, een oudere generatie, een krachtig maatschappelijk statement over de vermarkting van ouderenzorg. Maar ze schilderen ook, met grote gevoeligheid, een melancholisch portret van mensen die nooit dachten dat ze zo oud zouden worden.
Martha Balthazar / Jana De Kockere / Barbara T'Jonck / Mats Vandroogenbroeck / Forever Stew
Zorg voor ouderen als zakenmodel
Klaas TindemansGezien op 09 november 2024KVS Box, Brusselmeer info download PDF13 november 2024
De laatste jaren van haar leven bracht mijn grootmoeder door in een woonzorgcentrum van het OCMW, in de Antwerpse rand. Het was pas verbouwd, helemaal state of the art, ruime kamers, brede gangen, veel daglicht. Maar, de architecten maakten één dwaze fout. De raamkozijnen in de kamers bevonden zich op ooghoogte. De bewoners, waarvan velen aan een rolstoel gekluisterd waren, konden dus niet naar buiten kijken. Open ruimte was een mooi concept, maar die openheid werd teniet gedaan door de raamkozijnen. Goede wil genoeg, maar daar kocht mijn grootmoeder niets voor. Toen ze overleed was ze wel bijna blind, maar dat maakt die fout niet minder dwaas.
Naast vele andere vragen zou ook deze aan de basis kunnen liggen van ‘Rustoord’: is het allemaal wel de moeite waard, zoveel investeren in ouderenzorg, voor de korte tijd dat deze mensen er nog van kunnen genieten? Zo cynisch formuleert het stuk dat niet, maar het is zonder twijfel een subtekst bij deze voorstelling van Martha Balthazar en Barbara T’Jonck (samen forever stew), Jana De Kockere en Mats Vandroogenbroeck. Ze ging in première bij de KVS. T’Jonck en Vandroogenbroeck spelen samen met Mieke Verdin en Mark Verstraete. Dat zijn meerdere generaties op één scène. Dat is zeldzaam geworden en lijkt eigenlijk enkel bij grote huizen nog haalbaar. Maar dit terzijde.
De makers hebben een documentaire theatervoorstelling gemaakt in de meest consequente zin. Ze gebruiken uitsluitend de gesprekken die ze voerden met ouderen, met zorgverleners in en buiten woonzorgcentra en met managers uit deze sector. De Engelse theatermaakster Alecky Blythe ontwikkelde en verfijnde deze methodiek – verbatim theatre of recorded delivery – en past die toe, telkens met nuances, op onderwerpen als vriendschap tussen sekswerkers, de impact van seriemoorden op een gemeenschap, of de Londense straatrellen in 2011. De spelers dragen oortjes, ze horen de stemmen van de mensen met wie ze spraken, en ze spreken hen na: de woorden zelf, het dialect, het timbre, tot en met de lichaamstaal die organisch met de tekst meekomt. Mensen spreken immers met hun hele lichaam en dat neemt de toneelspeler mee, alle affecten inbegrepen. De oorspronkelijke stemmen klinken vaag mee, maar dat versterkt de vermeende authenticiteit van de theatrale reproductie.
Natuurlijk is dit niet authentieker dan een fictieve tekst van een fictief personage, want de hele context is verplaatst, getransformeerd: we zitten niet meer in een woonzorgcentrum, we zitten in een theater en we kijken naar acteurs die ook geen moeite doen om op de geïnterviewden te lijken. Deze techniek benadrukt wel de bijzondere werkelijkheidstoets, eigen aan documentair theater. Men kondigt vooraf aan dat de spelers alleen de opgenomen gesprekken gebruiken. Een beeldscherm geeft die informatie, naast onder andere de vermelding van de functie van het personage dat op een gegeven moment aan het woord is. Als toeschouwer ga je je eigen inschatting, oppervlakkig of niet, maken van de situatie waarover deze spelers het hebben, en van de geloofwaardigheid van hun analyses en/of opinies. Zoals je ook een artikel in de krant leest, of een reportage bij andere media die nog kwaliteitsnormen hanteren. Documentair theater, zeker van deze strenge soort, komt nooit bij de theatrale illusie uit, je belandt nooit in een geheel andere wereld. Wat overigens niet betekent dat inleving onmogelijk wordt. Maar je verwacht wel dat het representatief is, weliswaar binnen de contouren die de makers zelf bepalen.
Jonge kunstenaars hebben het opnieuw over de dood.
‘Rustoord’ opent met Mark Verstraete die doet alsof hij valt en zijn landing mooi corrigeert. Iemand zegt dat een zware val, gewoonlijk met een breuk, pas echt de fase van hulpbehoevende ouderdom inluidt. Dan doemt het universum van ziekenhuizen, thuisverpleging, serviceflats en woonzorgcentra op, of minstens een vorm van mantelzorg. De oude mens wordt afhankelijk, en dat is een bron van grote frustratie, soms verbittering – een gevoel van overbodigheid en last. Er vindt een prachtig, beschouwend gesprek plaats tussen grootvader en kleindochter: je herkent gemakkelijk Martha en haar grootvader Herman Balthazar. De emeritus professor (Mieke Verdin) legt uit aan zijn kleindochter (Mats Van Droogenbroeck) uit hoe onze samenleving er blijkbaar niet in slaagt een zorgsysteem uit te bouwen dat die frustraties kan wegnemen of milderen. Hij denkt hardop, met alle terughoudendheid die zijn wijsheid kenmerkt, over een samenleving waarin de ‘institutionele ouderenzorg’ (zo noemt hij de woonzorgcentra) slechts één vorm is – misschien de laatste fase – is van een veel soepeler en veelzijdiger systeem van hulp en zorg, medisch en sociaal.
Jonge kunstenaars hebben het opnieuw over de dood, zoals onlangs nog bij ‘Aan de start van de brug’ bij Werktoneel, over cryonisme en longevity – de (technologische) strijd tegen de onverbiddelijkheid van de dood. Deze bewoners van rustoorden zien het resterende leven vooral als een last, voor de mensen die voor hen moeten zorgen, voor henzelf die het sterven als het ware zien binnensijpelen langs alle kwaaltjes, ziektes en accidenten die hun late leven aaneenrijgt. Zorgverstrekkers vertellen over mensen die stoppen met eten, met drinken. Geen brandstof meer voor de motor van hun lichaam. De motor valt stil, ze hebben het zelf beslist. Maar diezelfde medewerkers van het wzc nemen geen blad voor de mond over de akelige bedrijfslogica waarin ze terechtgekomen zijn: al te strikte taakomschrijvingen, gechronometreerde handelingen, geen tijd om te praten, iedereen op hetzelfde moment naar bed. Het paternalisme van de liefdadigheid heeft plaats gemaakt voor de protocols van het taylorisme, voor mechanische afstandelijkheid. De omzwachtelde uithaal van de kloosterzuster naar ‘de commerciëlen’ is ontroerend. Even aandoenlijk, maar dan eerder in een absurd register, is de directeur die ‘kostenefficiëntie’ probeert uit te leggen en zich verliest in een verward verhaal over multitasking.
‘Rustoord’ slaagt er ook in om de melancholie die bij het vorderen van de jaren steeds meer groeven in de zielen kerft indringend op te roepen.
Minder grappig is de analyse van het zakenmodel van de grote concerns in de ouderenzorg, type Armonea, die het verbod om met overheidssubsidies dividenden uit te keren sluw omzeilen, via hun vastgoeddochters: het gaat over miljarden, waar bewoners en overheden voor opdraaien. We kenden dit verhaal misschien, en veel theatrale emotie valt daar ook niet aan toe te voegen, maar na de gesprekken in de koffiekamer, enkele scènes eerder, wordt je ijskoud van verontwaardiging of witheet van woede. Het meest doorgeslagen neoliberalisme, dat hier door de spelers wordt belachelijk gemaakt met kartonnen maskertjes van Mévius, Spoelberch e tutti quanti – het kapitaal achter Armonea – alsof we terug zijn bij het vormingstheater van Proloog. Maar het kan perfect in dit verhaal, hoeveel machteloosheid zo’n spelletje ook uitstraalt. Het heeft namelijk ook iets weg van een carnavalsfeestje in het wzc.
Feestjes, opgeluisterd door lokale charmezangers of een accordeonist, zijn vaste stek in vele woonzorgcentra. Het lijkt wel alsof alle tachtigjarigen, al vele decennia lang, hun melancholie én hun schaarse vrolijkheid op dezelfde manier vieren. Terwijl Mick Jagger en Keith Richards toch ook hun leeftijdsgenoten zijn. Dit ensemble kiest, misschien ook daarom, voor zangeressen van nu, die over de dood zingen: Billie Eilish, Lana del Rey, plus een beat van Angèle die ritme geeft aan een kort interview met een mantelzorger – virtuoos in zijn simpelheid (Mieke Verdin). Het beeldscherm staat in karaoke-modus, en Mark Verstraete, die fysiek zowel het onbeholpene als het veerkrachtige van de ouderdom uitstraalt, zingt Eilish’ ‘Everybody Dies’. Ik ben er nog altijd wat stil van. Barbara T’Jonck, twee generaties jonger, mag de oude ziel van Lana del Rey (‘Young and Beautiful’) vertolken. Het contrast tussen beiden is meer dan mooi, het is schrijnend. Daar kan geen kloon van Christophe tegenop, uiteraard.
‘Rustoord’ slaagt erin om een pertinent statement te maken over de neoliberale logica en de winstmaximaliserende dynamiek die de ouderenzorg ten gronde richten – behalve voor de vermogenden. Maar ‘Rustoord’ slaagt er ook in om de melancholie die bij het vorderen van de jaren – en des te meer als men ze bij volle verstand kan beleven, zoals Herman Balthazar toont – steeds meer groeven in de zielen kerft indringend op te roepen. In een slotscène valt Mark Verstraete opnieuw, op het vasttapijt met grote gaten dat de toneelvloer bedekt (scenografie en kostuums van Manuela Vilanova), en dan is het geen grapje meer van de toneelspeler. Je weet nu wat het betekent, en dat is geen prettige gedachte.
DE KOLOMMEN
Tweewekelijks vertelt acteur en auteur Mats Vandroogenbroeck over welke verhalen zijn verbeelding hebben gevormd.
Mats Vandroogenbroeck stelt vast dat hij zijn toekomst uitstelt: “Misschien probeer ik haar zo enigszins leefbaar te maken”
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 29 juni 2024 om 03:00
Vorige week kreeg ik ruzie met mijn lief nadat we een gesprek hadden gevoerd over een mogelijke verhuizing. Ze zei dat ik vreemd reageer telkens als we praten over de “lange termijn”. Dat ik gespannen word bij elke fantasie over een kindje, een nieuw huis of om het even welke toekomstdroom. Toen ik steun zocht bij een vriend, bevestigde die enkel haar standpunt. Hij verwees naar een gesprek waarin hij me had gevraagd waar ik later zou willen staan – over vijf, tien of zelfs twintig jaar – en hoe die conversatie eindigde met een ongemakkelijke stilte van mijn kant.
Die vriend schreef mijn gebrek aan ambitie toe aan het peterpansyndroom, maar ik vraag me af of het enkel dat is; mijn niet onderkende, bijna kinderachtige weigering om ‘groot’ te worden. Het haast obsessieve ontwijken van de ‘volwassenheid’ en, wie weet, zelfs bepaalde vormen van verantwoordelijkheid. Er is waarschijnlijk iets van aan. Het afgelopen decennium ben ik zeven keer verhuisd, en als freelancer is van project naar project huppen mijn modus vivendi. Hoewel ik niet gebonden ben aan een hoop bakstenen of een bureaujob, zit ik dus mogelijk wel vast in een eindeloos hier en nu. Of dat is althans wat mijn geliefden me duidelijk proberen te maken.
Of is mijn navelstaarderige obsessie met het momentane een teken des tijds? Dat ging ik bijna geloven toen ik een passage las uit Erich Kästners roman Fabian (1931), waarin een jonge Duitse veteraan zich afvraagt wat te doen in het onstabiele Berlijn van het interbellum: “Wat zal ik in de tussentijd doen? Boeken lezen? Aan mijn karakter vijlen? Geld verdienen? Ik zat in een grote wachtkamer, en die heette Europa. Over acht dagen gaat de trein, dat wist ik. Maar waarheen ik ging en wat van mij zou worden, dat wist geen mens. En nu zitten we weer in de wachtkamer, en weer heet die Europa! En weer weten we niet wat er zal gebeuren. We leven provisorisch, de crisis heeft geen einde.”
Zijn onwetendheid voelt tragisch aan, omdat wij – een kleine eeuw later – precies weten waar die trein heen gaat. Die dendert richting een nieuwe en totale wereldbrand. En toch hebben zijn woorden ook iets troostends. Misschien draagt het “provisorische leven” waarover hij spreekt nog een naïeve potentie in zich. De kinderlijke wens dat het leven van morgen, heel misschien, nog alle kanten uit kan. Dat hoop ik althans, dat mijn bijna bewust gekozen blindheid voor de toekomst mij net in staat stelt om haar nog enigszins leefbaar te maken, in een tijd waarin zoveel mensen rondom mij geloven dat we opnieuw afrennen op een afgrond.
Column Mats Vandroogenbroeck: “In het woonzorgcentrum leer ik wat ‘innerlijk tijdverlies’ betekent”
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 15 juni 2024 om 03:00
De afgelopen weken heb ik heel wat tijd doorgebracht in woonzorgcentra. Voor een documentaire nam ik er interviews af met bewoners. Ik vroeg hun hoe ze het leven daar ervaren.
Ik moet toegeven dat ik me had voorbereid op één groot, onthutsend verhaal; een collectieve klaagzang over hoe tergend traag het leven soms kan voelen. Maar wat ik te horen kreeg waren veel verschillende verhalen. Over mensen die thuis één keer ongelukkig vallen, en een week later naar een kamer in een woonzorgcentrum worden verhuisd. Over mensen die in coma raken en vervolgens nooit meer thuis wakker worden. En over mensen die hun hele leven werken om hier te rentenieren, en met volle teugen genieten van hun oude dag.
Er was eigenlijk maar één ding waar de geïnterviewden het eens over waren: er is iets veranderd in de wereld. Nee, niet iedereen is van mening dat het nu ‘slechter’ gaat dan vroeger, maar er is wel degelijk iets veranderd. Een kostbare, metafysische grondstof lijkt opgebruikt. Mevrouw H. verwoordt het helder: “Er is geen tijd meer.”
Ik dacht aanvankelijk dat H. het had over het personeelstekort in de ouderenzorg; over het gebrek aan helpende handen en de nerveuze vaart waarmee ze elke dag gewekt, gevoed en gewassen wordt. Ik dacht dat ze bedoelde: “Er is geen tijd meer voor ons.” Of misschien had ze het over de neurotische versnelling van dit tijdsgewricht? Over de flitsende schermen en versnipperde aandacht die ze ongetwijfeld met mijn generatie associeerde? Pas toen ik naar huis wandelde, bedacht ik dat ze het over een ander, innerlijk tijdverlies had.
In haar boek La vieillesse citeert Simone de Beauvoir de bejaarde Ionesco, die zich het speelkwartier in de gemeenteschool herinnert: “Een kwartier! Dat was lang, dat was vol; je had de tijd een spel te bedenken, het te spelen, het af te maken en een ander te beginnen, en ‘volgend jaar’ was niets anders dan een woord. Het leek me zo ver weg dat ik er niet aan hoefde te denken; het duurde een eeuwigheid eer het kwam, het was net of het nooit zou komen.” Ik had het zelf niet door, maar ook mevrouw H. sprak over de eindeloosheid van verloren dagen. En net nu, nu ze oud is en alle tijd van de wereld lijkt te hebben, duurt een uur enkele minuten, en kan ze de voorbijrazende dagen niet meer bijhouden.
Pas wanneer ik het opnameapparaat afzette, zag ik op het display hoe lang mevrouw H. en ik al aan het praten waren. Twee uur en vijf minuten. Het voelde eeuwen geleden dat ik nog zo lang naar iemand had geluisterd – echt geluisterd.
Mats Vandroogenbroeck:
Vlaams Belang wil niet dat ik op een podium met mijn piemel zwaai...
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 1 juni 2024 om 03:00
Ik voelde me wel heel persoonlijk aangesproken toen Vlaams Belanger Chris Janssens in De afspraak begon te fulmineren tegen het experimenteel theater “waarbij men met piemels staat te zwaaien op het podium”. Daags nadien moest ik in Zwitserland een voorstelling spelen, met daarin enkele scènes in mijn blootje. Naar Janssens’ maatstaven is het stuk in kwestie ongetwijfeld ‘experimenteel’. De inzet is feministisch, en dus ook ‘woke’. Als kers op de taart spelen we ook nog eens in het Engels. Enfin, het voelde alsof al zijn pijlen heel even op mij waren gericht.
Tijdens het debat bleek nochtans dat Janssens nog nooit naar zijn ‘Vlaams’ theater is komen kijken. Dat hield hem niet tegen om te roepen dat ons belastinggeld enkel mag dienen om de Vlaamse cultuur te promoten. De grote vraag lijkt me dan hoe je die fameuze ‘Vlaamse cultuur’ definieert. We zullen nog maar eens uw huiswerk maken, meneer Janssens, door kort te schetsen hoe het er in werkelijkheid aan toegaat.
Wij brengen ons werk in alle provincies; in de cultuurcentra van kleine en grote gemeenten, in de stedelijke schouwburgen, op de podia van buitenlandse festivals. Al mijn collega’s zijn wandelende zenuwknopen in dat unieke, wijdvertakte netwerk. Ze toeren door Vlaanderen, spelen mee in commerciële fictie op tv, geven les aan liefhebbers in het deeltijds kunstonderwijs en nemen zo nu en dan een regie bij een amateurgezelschap voor hun rekening. Als er al iets bijzonder is aan onze Vlaamse theatercultuur, dan is het wel die complexe, wereldvermaarde verstrengeling van al die niveaus: het professionele en het amateurtheater, het lokale en het internationale circuit, het experimentele werk en het klassieke repertoire.
Het is die organische diversiteit, die kruisbestuiving in alle richtingen, die uw kunstenveld typeert, meneer Janssens. Dus als er al iets behoort tot uw teerbeminde ‘Vlaamse canon’, dan is het niet één bepaald nationalistisch repertoire, noch een focus op lokaal amateurtheater, laat staan een artistiek monopolie van de grote stadstheaters, maar het feit dat de afgelopen veertig jaar zo’n uniek ecosysteem is kunnen ontstaan. Wat u wilt doen, is dat ecosysteem vernietigen, zonder zelfs maar iets te begrijpen van de manier waarop het werkt. Als een Roundup spuitende boer die al het overtollige ‘onkruid’ wil verdelgen en zo, zonder het goed en wel te beseffen, zijn eigen tuin verziekt.
Meneer Janssens is een slecht acteur. Hij heeft zijn tekst geleerd, maar begrijpt niet wat hij zegt. Hij was met andere woorden de enige die ik de afgelopen week polariserend – en heel theatraal zelfs – met een piemel zag zwaaien, door zich uit te spreken over zaken waar hij niets van afweet.
Mats Vandroogenbroeck: "Pas op de toneelschool zag ik het potentieel van opgekropte woede"
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 18 mei 2024 om 03:00
Toen ik onlangs mijn straat overstak – zingend en fietsend onder een aangenaam, waterig zonnetje – werd ik bijna van de baan gemaaid door een vrouw in een SUV. Een fractie van een seconde later transformeerden we allebei in schuimbekkende weerwolven. Een minuut lang stonden we te blaffen naar elkaar. Zij stak uiteindelijk haar middelvinger op, ik schreeuwde iets wat ik nooit zou durven herhalen in een literaire bijlage.
Vol schaamte vroeg ik me de rest van de week af waar die woede vandaan kwam. Ik stam af van vriendelijke, goedlachse lieden. Wat minder mensen weten, is dat er zich onder onze glimlach een borrelende lavastroom bevindt. Die onderaardse rivier van razernij stroomt over de schotten van de generaties heen. Zo is er het regelmatig opgerakelde verhaal van mijn poeslieve grootvader die ooit een onbeschofte klant bij de baard greep nadat die een pas gekochte toiletpot had stukgegooid op zijn winkelvloer. Hij liet de brutale kerstman pas los toen die zich had geëxcuseerd.
En dan is er mijn moeder – een van de liefste mensen die ik ken – die een kast aan gruzelementen schopte nadat ik iets stouts had gedaan. Toen ze mij jaren later (geheel terecht) wees op een persoonlijke fout, heb ik op mijn beurt ons glazen salontafeltje aan scherven geslagen.
Zulke woede-uitbarstingen zijn zeldzaam, en ze lijken de keerzijde van onze conflictvermijdende familieaard. Wat niet wil zeggen dat er weinig kwade gedachten in mij opkomen, integendeel. Mijn mentale scenario-afdeling heeft het best druk met het uitkienen van potentiële ruzies. Ik voerde ze gewoon voor heel lange tijd enkel daar op, in mijn hoofd. Pas later, op de toneelschool, zag ik het potentieel van razernij. Nergens wordt zoveel gescholden en geschreeuwd als op het podium. Witgloeiende woede is een van de primaire gevoelens van theater, naast liefde en verdriet. Pas door het repeteren van al die prachtig voorgekauwde kwaadaardigheid besefte ik hoe makkelijk het decorum van onze beleefde leventjes opgeblazen kan worden. Hoe belangrijk dat soms is.
Het jarenlang onderdrukken van mijn kwaadheid – onder het mom dat agressie destructief is – voelt steeds meer als een zwaktebod. Ik voel het wanneer ik net die seconde te lang haper wanneer ik iemand een misogyne opmerking hoor maken. Of wanneer ik me enigszins schaam op een betoging als ik een boze slogan roep. Het repeteren en leren uiten van onze diepmenselijke woede lijkt mij misschien wel een van de belangrijkste uitdagingen in een tijdsgewricht dat kromtrekt van latente, opgekropte razernij.
Mats Vandroogenbroeck: jongeren zijn geen gratis fantasiefabrieken
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 4 mei 2024 om 03:00
Gent is Europese Jongerenhoofdstad in 2024, en dat betekent dat heel wat kunst- en theaterhuizen dit jaar samenwerken met kinderen en jongeren, door hen te vragen hoe hun 'stad van de toekomst' eruit zou moeten zien. Een van de organisatoren vertelde me hoe teleurgesteld ze is in die gesprekken. Ze had verwacht dat de jonge burgers luchtkastelen wilden bouwen, of glijbaan-autostrades, of eenhoornmaneges. Wat ze liever wensten was een extra voetbalstadion, en een boulevard vol McDonald's- en Burger King-filialen. En ook hamburgerautomaten voor wanneer al die andere eettenten gesloten zijn. 24/7 fastfood, dat was hun primaire eis. En oorlogsgames op gigantisch grote schermen, uiteraard.
We hebben de reflex om onze hoop voor de toekomst op kinderen te projecteren, omdat zij, in tegenstelling tot volwassenen, nog over een onbezoedelde verbeelding beschikken. Weinigen verwoorden die gedachte zo mooi als Ursula K. Le Guin, wanneer ze schrijft dat een volwassene "geen dood kind is, maar een kind dat het opgroeien overleefd heeft". De meeste volwassenen zijn volgens haar wel degelijk dode kinderen die vergeten zijn wat spelen is; fantasieloze grote mensen die doodsbang zijn van alles wat niet 'echt' is.
Daarmee beweert ze niet dat kinderen naïef en goedgelovig zijn. Integendeel, ze verwarren realiteit en fantasie minder vaak dan volwassenen. Kinderen weten perfect dat eenhoorns niet bestaan, "maar ze weten wel dat verhalen over eenhoorns, als het goede verhalen zijn, waarachtig kunnen zijn", en dat is vaak meer dan wat hun ouders weten, als ze droogjes mompelen "dat eenhoorns niet bestaan".
Volgens mij is de verbeelding van kinderen niet zozeer ongebreideld als wel open. Hun kracht ligt niet in het feit dat ze gratis fantasiefabrieken zijn, maar in hun bereidwilligheid om op te gaan in goede verhalen; in hun aangeboren talent om de waarheid van die verhalen te absorberen. In die zin zijn kinderen net de ultieme realisten. Ze zijn de sponzen van de wereld waarin ze leven.
Ik weiger om de kinderen van vandaag een gebrek aan verbeelding aan te smeren. Om hun gefrituurde toekomstdromen fout te interpreteren door te denken dat er in hun hoofd iets grondig mis is gelopen. Neen, het zijn wij, de volwassenen, de dode kinderen, die falen. Wij zijn het aan hen verschuldigd – niet omgekeerd – hun de beste, meest waarachtige fantasieën voor te schotelen die we kunnen verzinnen.
Mats Vandroogenbroeck leest de erotische fanfictie over jeugdhelden als Harry Potter
Waar schrijvers en producenten kansen laten liggen, pikken fans ze met plezier op. Online tiert fanfictie weelderig en vurig, met stomende scènes in Glitterende Grotten en de Kamer van Hoge Nood.
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 6 april 2024 om 03:00
Ik herinner me nog levendig de teleurstelling bij het zien van de laatste drie minuten van de Harry Potter-films. In een grauwe flashforward begeleiden Harry, Ron en Hermelien hun eigen kinderen richting perron 93/4, klaar om ze op dezelfde stoomtrein te zetten richting Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus. Het voelde allesbehalve magisch. Ron zag eruit alsof hij het na zijn schoolcarrière op een zuipen had gezet en Harry moest recht uit zo'n foto zijn gestapt die je op sigarettenpakjes vindt om rokers bang te maken. Bij het zien van het laatste shot, wanneer iedereen samenkomt, had ik het gevoel dat ik naar het doodsprentje keek van mijn oude helden.
Al veel eerder, bij het verschijnen van het laatste boek, trok er eenzelfde apocalyptische schokgolf door de gemeenschap van Harry Potter-fans. Die waren al jaren druk aan het speculeren over de toekomstige levens van hun favoriete personages. Met haar slothoofdstuk sloeg J.K. Rowling die dromen hardhandig aan gruzielementen. Het zag ernaar uit dat onze jeugdhelden waren getrouwd met hun high school sweethearts, dat ze op precies hetzelfde moment hadden beslist om kinderen te krijgen, en uiteindelijk allemaal hadden gekozen voor hetzelfde, burgerlijke leventje.
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Je hoeft maar heel even door te klikken op het internet, en voor je het weet stuit je op een eindeloos archief aan fanfiction. In het eerste verhaal dat ik lees hebben Hermelien en Draco Malfidus stomende seks in de Kamer van Hoge Nood. Ik word opgewonden op een manier die ik al lang vergeten was. Als een giechelende tiener daal ik verder af in de apocriefe bibliotheek. Er zijn verhalen waarin Harry een relatie begint met Severus Sneep, of waarin Dirk Duffeling – Harry’s pesterige nichtje – zich identificeert als trans vrouw. Alleen met de hulp van Harry, die bekend is met de vele vormen van transformatieve magie, weet ze de eerste stappen te zetten richting transitie.
In de kwantumwereld van fanfiction trouwt ‘Herlock Sholmes’ met Dr. Watson, wordt James Bond verleid door M en vrijt Legolas met Gimli in het fonkelende licht van de Glitterende Grotten. De verbeelding is er vurig en schijnbaar grenzeloos.
Nochtans kijken veel ‘lezers’ neer op dit soort verhalen. Ze zetten ze weg als plat en pornografisch. Mij herinneren ze er vooral aan hoe normatief de droomwerelden waren waarmee ik ben opgegroeid. En aan de revolutionaire vertelkracht van zo’n fanatieke gemeenschappen, waarin gratis en voor niets de vergeten verhalen worden opgerakeld rond het virtuele kampvuur.
Mats Vandroogenbroeck: “Sinds ik schrijf, lijd ik aan afantasie”
Een vorm van cataract plaagt Mats Vandroogenbroeck. Hij ziet nog nauwelijks beelden als hij leest, wel woorden, woorden, woorden.
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 9 maart 2024 om 03:00
Beroepshalve praat ik nogal veel over boeken. Die gesprekken gaan bijna altijd over de inhoud, de vorm en de stijl. Slechts heel zelden gaan ze over de daad van het lezen zelf, laat staan over de verbeelding die teksten kunnen opwekken. Dat daagde me pas toen een vriendin onlangs klaagde over een boekverfilming. Ze had zich “het personage helemaal anders voorgesteld”. Ik moet toegeven dat haar frustratie mij helemaal vreemd is. Wanneer ik lees, zie ik nooit de gezichten van personages, hoogstens wat vage trekken. Daarom moest de smoel van Daniel Radcliffe nooit concurreren met de Harry Potter in mijn hoofd: ik had me die nooit fotografisch voorgesteld.
Blijkbaar zijn er mensen die bij het lezen hele films zien voorbijflitsen. Sommigen ervaren zelfs geuren, smaken en geluiden. Ik zou liegen als ik zou beweren dat dit ook bij mij het geval is. Het enige wat ik me bij het lezen zintuiglijk voorstel, zijn ruimtes (mijn Zweinstein zag er heel anders uit dan in de films). Voor de rest ervaar ik vooral een gevoel, en de cadans van de zinnen. Het voelt alsof ik me vooral bewust ben van het ritme van de woorden en het trage stromen van de taal.
Er zijn ook lezers die lijden aan zogenaamde ‘geestelijke blindheid’ of ‘afantasie’. Zij hebben geen enkele visuele waarneming bij het lezen. Ik vrees dat mijn eigen geestesoog steeds vaker bedreigd wordt door die vorm van cataract. Volgens mij is het begonnen toen ik voor het eerst zelf probeerde te schrijven. Vanaf dat moment traden de woorden zelf veel vaker op het voorplan. In plaats van weg te dromen bij al die verzonnen werelden, begon ik notities te maken in de kantlijn van mijn boeken, waar onderstreepte zinnen meteen aangevuld werden met talige exegeses. En nu, jaren later, zie ik niet zozeer beelden als wel citaten voorbij flitsen, terwijl ik mijn hoofd breek over woordcombinaties en zinsconstructies, als een stoffige, middeleeuwse kabbalist.
De deadline voor deze column is al een tijdje verstreken, en ik blader vermoeid door de essays van Jorge Luis Borges. De architect van zoveel literaire labyrinten moet ongetwijfeld nog iets relevants hebben gezegd over de wereldliteratuur, en het liefst iets dat ik makkelijk kan parafraseren.
Ik schrik wanneer hij schrijft dat lezen in de eerste plaats “een complexloos en loom genoegen” zou moeten zijn; “een simpele vorm van geluk”. Zijn woorden dansen mij nog voor de ogen nadat ik mijn nachtlampje heb gedoofd, en in het duister probeer ik me die verdwenen werelden weer voor de geest te halen, en vlieg ik — in het kielzog van Harry — door een lang verwaarloosd toverkasteel.
“Hoeveel slachtoffers hebben hun lijden later opgehangen aan een hoger doel?”
Mats Vandroogenbroeck ontdekt een kapel met souvenirwinkel, op een steenworp van zijn huis. Hij brandt een kaarsje.
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 10 februari 2024 om 03:00
Ongeveer een jaar geleden ontdekte ik een vreemde kapel op een steenworp van mijn huis. Op het eerste gezicht niets bijzonders: wat verloren stoelen, een klein altaar en een tafeltje vol elektrische kaarsen. Pas bij mijn tweede bezoek viel mijn oog op het deurtje naast het altaar, met het opschrift “Treedt hier binnen zonder te kloppen”.
Ik wandel binnen in de souvenirwinkel van de Heilige Rita, patroonheilige van de hopeloze gevallen. Een vrijwilligster wacht me glimlachend op. Ze vertelt me dat ze na haar pensioen “het intermenselijke contact miste”. Nu verkoopt ze ex voto’s en postkaarten van de heilige, al is dat slechts een cover-up voor het werkelijke doel van het winkeltje: “Luisteren naar de wanhopigen en de eenzamen, mensen aan het eind van hun Latijn.”
Ze gaf me een gratis comic mee over Rita van Cascia. Het blijkt een opgepoetste versie van haar heiligenleven. Een meer betrouwbare bron was het veel oudere stripboek in de kapel zelf: vijf glas-in-loodramen, een samenvatting van haar leven. Dat was – wat had je gedacht – één langgerekte marteling. Rita mocht niet naar het klooster en werd gedwongen om te trouwen met een bruut die haar jarenlang mishandelde. Haar man werd gedood, waarna haar twee al even opvliegende zonen bloedwraak zweerden. Rita bad tot God om hun zielen te sparen. Ze stierven aan de pest. Ondanks haar lijdensweg bleef Rita geloven in de genade Gods. Uiteindelijk brak Hij een doorn van zijn kroon en duwde die in haar voorhoofd.
Onlangs liep ik opnieuw het winkeltje binnen. Als in een David Lynch-film stond de vrouw op precies dezelfde plek achter de balie. Ze vertelde hetzelfde verhaal als de vorige keer, met dezelfde glimlach. Ik vroeg haar of er sinds Godvergeten meer mensen langskwamen om hun verhaal te doen, waarop ze liefdevol antwoordde: “Niet echt. Volgens mij zijn het twee heel verschillende zaken. Het is goed dat ze al die wandaden aan het licht brengen, maar mensen die echt geloven, wel, hun geloof verdiept.”
Op de universiteit volgde ik ooit een vak over het ontstaan van het vroege christendom. De hamvraag was waarom de eerste christenen net vuriger gingen geloven in een man die eerst beweerde ‘de Zoon van God’ te zijn – die luidkeels de komst van ‘het Koninkrijk Gods’ verkondigde – om niet veel later op de meest gruwelijke wijze terechtgesteld te worden. Eén antwoord op dat paradoxale mysterie is het psychologische mechanisme van de ‘cognitieve dissonantie’; in plaats van de ontnuchterende, pijnlijke waarheid onder ogen te zien, worden getraumatiseerde gelovigen net fanatieker in hun overtuigingen.
Ik loop terug naar buiten, en kijk naar de druilerige Rita. Geslagen, vernederd, verkracht. Hoeveel misbruikte kinderen zijn eerst afgedreigd, en vervolgens getroost in naam van dezelfde God? Hoeveel slachtoffers hebben hun lijden later opgehangen aan een hoger doel? Ik doe waarschijnlijk net hetzelfde, wanneer ik een kaarsje laat branden voor alle wanhopigen die steeds dieper zijn weggezakt in dat infernaal moeras.
Column Mats Vandroogenbroeck: als alles fictie wordt
Een Palestijnse taxichauffeur toont Mats Vandroogenbroeck een foto van zijn winkel in Gaza-Stad: een plek die tegelijk bestaat en verwoest is.
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 27 januari 2024 om 03:00
In zijn biografie vertelt J.G. Ballard hoe hij tijdens de Tweede Wereldoorlog als dertienjarig jongetje een verwoest casino binnenwandelde in zijn geboortestad Shanghai. De jonge Ballard had het gokpaleis ook in zijn volle, schitterende glorie gekend. Nu was de speelhal aan gruzelementen geblazen door een Japans bombardement. Terwijl hij neerkeek op het fonkelende tapijt van glasscherven en jetons werd hij overvallen door “het gevoel dat de realiteit zélf een decor was dat van de ene dag op de andere ontmanteld kan worden, en dat hoe grandioos iets ook leek, het zomaar weggevaagd kon worden naar het puin van het verleden”.
Voor Ballard was de verlaten speelhal in zekere zin ‘echter’ dan bij zijn vorige bezoek, toen er nog gokkers rondliepen en de slotmachines luidruchtig ratelden. Het dubbele beeld van het bedrijvige én verwoeste casino leerde hem dat elk gevoel van veiligheid vals is; dat onder het dunne vernislaagje van de realiteit een diepmenselijke vernietigingsdrang verscholen ligt die zomaar alles kan wegblazen. De oude werkelijkheid leek nu slechts een simulatie; een filmdecor dat wel massief lijkt, maar eigenlijk flinterdun is.
Op de middelbare school – waarschijnlijk een van de meest effectieve ‘realiteitssimulaties’ die ik ken; een repetitie van het latere werkleven en het solide ritme van alledag – drukten leerkrachten ons op het hart dat het niet vanzelfsprekend was dat uitgerekend wij rustig mochten wegzakken achter de schoolbanken. In één jaar tijd kreeg ik Age 14, Slaughterhouse-five, De aanslag én Die Welle door mijn puberstrot geramd; allemaal boeken waarin de stabiele werkelijkheid plots moet wijken voor oorlogswaanzin.
En toch, de muren van de klas leken allesbehalve van papier-maché, en mijn geprivilegieerde gevoelens van veiligheid werden er niet weker op. De verhalen gleden zomaar van mij af. Ze lagen maar wat te drijven op mijn ongeïnteresseerde geest, als vetdruppels op water.
Pas veel later raakte ik doordrongen van dat ballardiaanse gevoel dat alles fictie is. Ik voel het wanneer ik de pruikerige kapsels van Trump en Wilders vergelijk, of wanneer ik lees dat de genocidezaak van Zuid-Afrika tegen Israël alleen steun krijgt uit Arabische en Afrikaanse hoek. Het lijkt dan alsof heel de westerse wereld van karton is; een onstabiel decor dat recht wordt gehouden door acteurs die niet eens hun best doen om hun rol serieus te spelen.
Of ik voel het wanneer een Palestijnse taxichauffeur me een foto toont van de winkel van zijn ouders in het hart van Gaza-Stad. “Al tachtig jaar uitgebaat door onze familie,” vertelt hij me, “hij staat er al langer dan Israël zelf.” Hij praat in de tegenwoordige tijd, al weet hij dat er ondertussen niets meer van hun zaak overblijft.
Mats Vandroogenbroeck dankt zijn klopgeest
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 13 januari 2024 om 03:00
Jaren geleden ontleende ik voor mijn afstudeervoorstelling aan de toneelschool enkele kostuums bij het stadstheater in Gent. Het betrof een oud maatpak, een paar laarzen en een jas. De kostuumstock wordt beheerd door een vrouw die ik uit respect ‘mevrouw M.’ zal noemen. Wanneer je iets ontleent, noteert ze alles in potlood op een vloeipapiertje. Mensen van mijn generatie nemen zulke papieren contractjes niet erg serieus. Daarom had ik niet door dat ik me verbond tot een bloedpact.
We zijn nu zeven jaar later en de spullen die ik toen huurde zijn al lang verloren. In mijn jeugdig enthousiasme was ik vergeten ze terug te geven. En toch, om de zoveel maanden stuurt mevrouw M. mij een berichtje – al meer dan zes jaar lang – waarin ze beleefd vraagt om die kleren terug te brengen. Na evenveel jaren systematisch door mij genegeerd te zijn, gaf ze voor één keer aan dat ze bij de schouwburg een mooie dienst verlenen, en dat ik “op z’n minst kon toegeven dat ik de kostuums kwijt was geraakt”. Ik voelde me benauwd en antwoordde niet.
George Steiner beweert dat het niet onze intelligentie is die ons menselijk maakt, maar onze drang tot ‘magnifieke obsessies’. Geen enkele diersoort kan zich zo passioneel richten op een schijnbaar nutteloos doel dan de mens. Steiner illustreert zijn stelling met een verhaal over een verzamelaar die miljoenen neertelt voor een postzegel waarvan hij ook het laatste exemplaar bezit. Na de veiling steekt hij de zegel meteen in brand om zeker te zijn dat zijn exemplaar uniek is. Onze magnifieke obsessies kunnen soms irrationeel lijken. Angstaanjagend zelfs.
Ik ben ooit bang van u geweest, mevrouw M. Ik heb u ook meermaals verwenst. Ik dacht dat u een maniak was, een monomaan. Telkens wanneer ik me voorhield dat ik al mijn zaken netjes voor elkaar had, stuurde u een berichtje dat me herinnerde aan mijn nalatigheid. Ondanks mijn jarenlange stilte bleef u volharden. U kwam op mij over als een oprisping van mijn onderbewustzijn, altijd bereid om me op de meest ongepaste momenten te herinneren aan mijn onhebbelijkheden. Aan de manier waarop ik wegvlucht van mijn problemen, of erger nog: koelbloedig manoeuvreer om mezelf uit de nesten te werken. U werd een metafoor voor mijn zelfbedrog, een klopgeest en een ongevraagd moreel kompas.
Sinds ik van nummer ben veranderd, is de noodlotsdraad tussen ons doorgeknipt. Een minder laffe medespeler heeft de zaak ondertussen opgelost. Ik heb vandaag de factuur betaald: 25 euro voor al die prachtige spullen. Ik durf het u nog altijd niet te zeggen, maar doe het hier: bedankt, mevrouw M. Bedankt voor de levensles, en voor het stofferen van mijn dromen. En ook bedankt voor dat gescheurde maatpak dat nog altijd, als een kostbaar amulet, ergens in mijn oude verkleedkoffer zit.
Mats Vandroogenbroeck troost een vriend met Orlando van Virginia Woolf
Een mens heeft vele levens achter elkaar. Mats Vandroogenbroeck zoekt uit of dat een vloek is of een zegen.
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 23 december 2023 om 03:00
Deze week werd ik dertig. In een tijd waarin jeugdigheid het hoogste goed is, lijkt die leeftijd een bron van angst. Een vriend die enkele weken geleden dezelfde kaap passeerde, was alvast in paniek. Vanaf nu zou alles enkel sneller gaan. Snel carrière maken. En kinderen. “Ben je niet bang dat je met je ogen knippert, en je pasgeboren kleintje, net nog nat in je armen, is twintig, klaar om het huis uit te gaan en amper nog van zich te laten horen?” Het klonk alsof de kostbaarste jaren als los zand door zijn vingers glipten, en hij had het niet eens door.
Die vriend is bang voor de dood. Bang dat hij op het laatste moment abrupt beseft dat hij amper weet wat hij allemaal heeft meegemaakt. Het voelt alsof hij vaste grond mist. Alsof zijn leven voor hem geleefd wordt, terwijl hijvan project naar project rent, moedeloos terend op ervaring. Ergens in een stad neerstrijken, twee maanden intensief werken, spelen, buigen, de boel opruimen en hop naar het volgende.
Diezelfde avond ga ik op zoek naar een citaat uit Chateaubriands Memoires van over het graf (niet dat ik dat monster heb gelezen, wie heeft daar in godsnaam nog tijd voor?). Het gaat als volgt: “De mens heeft niet een en hetzelfde leven. Hij heeft vele levens achter elkaar, en dat is de oorzaak van zijn ongeluk.” Daar was het, in één bondige zin: de literaire condensatie van het probleem van die vriend.
Terwijl ik me afvraag of ik het eens ben met Chateaubriand, blader ik door Virginia WoolfsOrlando. Het boek beschrijft de eerste 36 jaren van Orlando’s leven, al verstrijken er in die korte tijd wel drie eeuwen. Orlando is bijgevolg veel tegelijk: een elizabethaanse rokkenjager, een zeventiende-eeuwse dichter, een koloniaal avonturier en een victoriaanse huisvrouw. Orlando vervelt met de eeuwen.
Op een ochtend wordt hij wakker als vrouw, en daar stelt ze zich maar weinig vragen bij. Ze werpt makkelijk oude huid af. Of neen, de tijd dringt binnen in haar poriën en transformeert haar van binnenuit. Niet dat ze nooit nostalgisch is. Wanneer aan het einde van het boek de ‘eigen tijd’ aanbreekt, de razende jaren 20, gaat alles zo snel dat ze gedesoriënteerd raakt. Voorbijscheurende bussen lijken op de gigantische ijsschotsen die ze tijdens The Great Frost voorbij zag razen op de Theems, en een geurkaars uit een marktstalletje doet denken aan de Russische prinses naar wie ze drie eeuwen geleden zo hartstochtelijk verlangde. En toch, Orlando voelt zich niet mistroostig. Het is haar kracht om al die geschiedenissen en getijden in zich te dragen. Sommige woelig en woest, andere kabbelend traag. Ook Orlando heeft niet een en hetzelfde leven. Hij heeft vele levens achter elkaar, en dat is de oorzaak van haar geluk.
Misschien dat ik het boek maar eens cadeau geef aan die vriend.
‘Effe alles wegdansen’ lukt niet meer zoals vroeger
Mats Vandroogenbroeck gaat uit, maar als bijna-dertiger voelt dat minder complexloos dan als tiener. En dat heeft vooral met drugs te maken.
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 9 december 2023 om 03:00
Het is meer dan een half jaar geleden dat ik naar een club ben gegaan. De vriend die mee wou, heeft net afgebeld. Een boom op het spoor. Ik stuur nog snel een tweetal mensen die allebei vriendelijk bedanken.
Al van kinds af heb ik moeite met uitstapjes die last minute worden gecanceld. Dit feest was al een week lang een belofte aan mezelf, er zit niets anders op dan alleen te gaan.
Het is twee uur ’s nachts, ik sta buiten aan de club en iedereen rondom me is high. Ik las ooit in een boek over verslaving dat de helft van het plezier zit in de ander zien gebruiken. Het maakt dat ik tijdens het aanschuiven al licht euforisch word, nog voor ik iets heb genomen. Het natgeregende asfalt wordt blinkend zacht als stroop en mijn maag verandert in een bruisbal. De opborrelende bellen kietelen mijn ingewanden. Ik zweef een millimeter boven de grond.
Dit soort avonden was vroeger complexloos. Vandaag ben ik bijna dertig, en het monotone dansen voelt niet meer als een simpele bevestiging van het leven. Het is eerder een ontkenning. Een vlucht uit de realiteit. Het is op plekken als deze dat ik me werkelijk alleen voel. Losgeslagen. Eindelijk in staat om aan m’n gedachten te ontsnappen. Hier voel ik me eenzaam en geborgen tegelijkertijd. Compleet onafhankelijk en bang voor de verslavende, anonieme extase. Voor de bedwelmende leegte die zo verleidelijk gaapt.
Ik heb er ooit iemand in zien vallen. Iemand die ik heel graag zie. Hij is nu dubbel zo oud als ik, dus toen hij enkele jaren geleden vertelde dat hij weleens ‘een pilletje’ had genomen tijdens het uitgaan, moest ik lachen. Ik voelde dat hij op zijn geheel eigen, onhandige manier bevestiging bij me zocht. Dat hij van iemand jonger wilde horen dat het ‘oké’ is om jezelf soms te verliezen in die roes. Alleen in het weekend, natuurlijk, na een week hard werken. Alleen op zaterdag. Gewoon effe alles wegdansen. Hij vroeg of ik er hetzelfde over dacht, dus dat was wat ik antwoordde; dat het helemaal ‘oké’ is. Dat ik het ook weleens doe.
Drie jaar later is zijn leven een puinhoop. Alles wat hij de voorbije twintig jaar heeft opgebouwd, is weg. De put is niet meer te dempen en uit het web aan leugens raakt hij niet meer uit.
De nacht voor zijn opname blijf ik bij hem slapen, als steun. Rond drie uur word ik wakker van een geluid in de badkamer. Daar zit hij, ineengedoken in een hoek, krabbend in een zakje, in de hoop het laatste restje eruit te schrapen zonder dat ik het zou merken.
Ik bedenk dat het nu veel beter gaat met hem. In de club gaat de dj nog een uur door. Mijn hoofd vult zich opnieuw met milde herinneringen, op het ritme van de stroboscoop. En dus zeg ik tegen mezelf dat het allemaal oké is, al krijg ik de bittere smaak niet uit mijn mond.
We moeten de wonde weer aaneenschrijven
Acteur en schrijver Mats Vandroogenbroeck had een theatervoorstelling te verkopen, maar de werkelijkheid schudt hem wakker.
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 4 november 2023 om 03:00
Afgelopen maandag zat ik op een verkoopdag van alle Gentse theaterhuizen, waar podiumkunstenaars hun artistieke koopwaar uitstallen voor het komende seizoen. Aan het tafeltje naast mij zat een vriendin, en aangezien programmatoren meer honger hebben naar voorstellingen van gevestigde waarden, hadden we best wat tijd om bij te praten. Tijdens ons gekeuvel zag ik haar traag wegkwijnen, moedeloos starend naar de nerveuze bedrijvigheid in de zaal.
‘Waarom stopt op dit moment de wereld niet heel even met draaien? Waarom gooien we die stomme tafels niet omver en lopen we niet allemaal naar buiten, schreeuwend dat we deze genocide niet langer pikken?’ Ze voelde zich gedesillusioneerd, daags na de Brusselse betoging om een staakt-het-vuren in Gaza af te dwingen. Het evenement waar we nu waren, leek haar plots een metafoor voor de algemene hypocrisie. Voor het onbegrijpelijke theater van de westerse politici die wegkijken van de etnische zuivering van de Palestijnen.
Ze raasde verder: ‘Kunstenaars doen zich bij uitstek voor als politiek geëngageerd, maar in het licht van deze oorlogsmisdaden doen ze niets. Ze dwepen met politiek engagement, maar in werkelijkheid zijn ze niet gepolitiseerd.’ Als in een parabel kwam er plots een theaterdirecteur aan onze tafel zitten, om haar van weerwoord te voorzien. ‘Misschien sluit directe, politieke actie niet de nood aan trage, verbindende verhalen uit?’ Dat was niet wat hij werkelijk zei, maar hoe ik het mij herinner.
Die avond blader ik terug naar een gedicht van Osip Mandelstam, waarvan ik een vers hier vrij vertaal: ‘Mijn eeuw, mijn beest, wie zal erin slagen om u in de ogen te kijken, en met zijn eigen bloed de gebroken rug van twee eeuwen weer aan elkaar te smeden?’
Mandelstams woorden lijken een appel aan ‘de dichter’ in ons, en hoe die telkens uit alle macht moet proberen los te komen van de eigen tijd. Hoe we telkens opnieuw moeten proberen ons los te wrikken uit de geknelde wervels van het eigen ‘nu’ om dan, vanop een afstand, de fracturen van het heden te beschouwen. En ook al lijkt die breuk ongeneesbaar, dan nog moeten we proberen om onze pennen in het vergoten bloed te dippen, en onze geprivilegieerde stemmen gebruiken om de wonde weer aaneen te schrijven.
En toch, uit de tijd vallen voelt te traag in het licht van al deze buitenproportionele onmenselijkheid. Dit schrijven voelt te traag. Het zijn dan ook niet Mandelstams sluimerende verzen die mij plots uit het theater van mijn eigen, banale beslommeringen en laffe excuses losrukken, maar de kwade, vurige woorden van die vriendin. ‘Soms moet je gewoon de lijken tellen.’
Waarom het doktersbezoek van acteur Mats Vandroogenbroeck altijd een beetje theater is
Acteur, schrijver én hypochonder Mats Vandroogenbroeck ziet in zijn obsessie met de dood iets positiefs: het stimuleert zijn creativiteit, en zijn gevoeligheid voor het leven.
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 21 oktober 2023 om 03:00
Samen met mijn huisarts speur ik nu al voor de derde keer deze maand naar de oorzaak van de knoop in mijn maag. Op weg naar zijn praktijk heb ik bibliotheken vol gedacht met beschrijvingen van wat zich onderhuids roert. Zittend voor de goede dokter stamel ik alleen iets in de trant van: ‘Ik voel iets wat ik normaal gezien niet voel.’ Het lijkt wel een syllogisme van Wittgenstein II om te bewijzen hoe ontoereikend taal kan zijn. De huisarts geraakt er ook niet uit en vraagt dan maar wat ik zelf denk dat ik heb. Ik chargeer met een catastrofaal understatement: ‘chronisch ijzertekort’.
Mijn angst voor een foute diagnose is kleiner dan mijn schrik om ontmaskerd te worden als hypochonder. Brian Dillon beschrijft de ‘ingebeelde zieke’ als volgt: ‘De historische fout van de hypochonder is dat hij streeft naar een imaginaire toestand van fysieke en mentale neutraliteit; een simultaan (en daarom onmogelijk) samengaan van kracht en inertie.’ Een lichaam is uiteraard allesbehalve ‘neutraal’. Het is de hele tijd in beweging, gevangen in een spiraal van groei en verval. Wie toch ‘in balans’ wil blijven, kan maar beter gezond leven.
Als hypochonder ervaar ik het nochtans anders. Ik heb zelden zoveel zin in een pak friet als na een bezoek aan de gastroloog. Onlangs, op weg van de tandarts naar huis, heb ik vijf sigaretten gerookt, vermoedelijk om mijn overwinning op de dood te vieren.
Ze zeggen weleens dat een hypochonder vele doden sterft voor hij werkelijk de pijp uitgaat. Misschien betekent het ook dat hij vele levens leeft? Ik heb mijn hypochondrie altijd, op de meest perverse manier, met creativiteit geassocieerd. Bij elke nieuwe opstoot denk ik aan Virginia Woolf, Marcel Proust en Charlotte Brontë (allemaal beruchte hypochonders), en hoe die vanuit hun roerloze bedden de meest vitale personages wisten te scheppen. Alsof hun koortsachtige obsessie met de dood hun gevoeligheid voor het leven stimuleerde.
Ook als acteur heb ik de indruk dat ik me beter kan inleven op momenten dat ik in een morbide bui ben. En is het niet opvallend dat Molière, alweer een hypochonder, zo’n weergaloze malade imaginaire speelde? Zo goed zelfs dat hij tijdens het applaus ziek neerzeeg. Enkele uren later was hij dood.
Op weg naar het theater belt de huisarts met de resultaten van mijn bloedonderzoek. Ik doe alsof ik van niets weet, maar had de uitslag al opgezocht. ‘Alles perfect in orde,’ zegt hij, ‘ook de ijzerwaarden.’ Geen woord over suikerziekte of acute leukemie, al had mijn eigen analyse duidelijk in die richting gewezen. Ik hang op, voel mij miserabeler dan ooit.
En toch, onder de pijn woelt nog iets anders. Iets zachts en zalvends. Waarschijnlijk de gedachte dat ik vanavond speel op leven en dood.
Mats Vandroogenbroeck over de grenzen van erotische verbeelding
Mats Vandroogenbroeck heeft een moeilijke relatie met zijn lichaam. Maar dan is er Lady Chatterley’s lover van D.H. Lawrence. En zijn lief.
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 7 oktober 2023 om 03:00
Ik schrok toen ik onlangs las dat D.H. Lawrence impotent was. Ik veronderstelde blijkbaar dat de schrijver van een van de meest ‘pornografische’ romans van de afgelopen eeuw al die erotische passages zomaar uit zijn eigen leven plukte. Dat hij een liefdesgod was, die simpelweg neerschreef wat hij zelf had meegemaakt. Sindsdien ben ik des te meer onder de indruk van zijn verbeeldingsvermogen, van de scherpte waarmee hij Lady Chatterley’s leven – en haar orgasmes – zo zinderend beschrijft. Dat deed hij zo goed zelfs (dat las ik ook) dat zijn roman uitgroeide tot een officieus handboek voor vrouwen op zoek naar hun seksueel hoogtepunt.
Jaren later noemde Simone de Beauvoir Lady Chatterley’s lover net een bevestiging van het patriarchaat. De viriele en altijd geile boswachter met wie Connie Chatterley vreemdgaat, zou een toonbeeld zijn van heteronormativiteit. De Beauvoir heeft waarschijnlijk gelijk als ze zegt dat er grenzen zijn aan Lawrence’ inbeeldingsvermogen en dat een overwegend mannelijke seksualiteit het boek doordrenkt. Ik herkende mij althans, als man, bijzonder in Connie, wanneer ze voor de spiegel staat en zich vervreemd voelt van haar lichaam.
Ik heb mijzelf nooit bijzonder mooi gevonden. Lelijk evenmin. Ik heb mijn lichaam altijd als komisch ervaren. Het ding – het instrument zelfs – waarmee ik grappig doe of mensen laat lachen. Niemand heeft mijn fysieke zelfbeeld ooit beter onder woorden gebracht dan mijn neef, toen hij zei dat ik lijk op ‘een mandarijn met een stylo erdoor.’ Hij doelde daarmee op mijn smalle postuur en mijn buikje, maar ik moest denken aan André Bretons definitie van surrealistische schoonheid: ‘als de ontmoeting van een paraplu en een naaimachine op een snijtafel’. Breton verwoordt misschien wel het best hoe ik tegenover mijn lijf sta: als iets bevreemdends en door en door paradoxaals.
Mijn lief was een van de eersten die opmerkte hoe diep dit zelfbeeld in mij is doorgedrongen. Hoe moeilijk ik samenval met mijn lijf, of mijzelf aantrekkelijk kan vinden, zonder ironie. Daarom pelt ze ’s nachts, in bed, alle zelfspot van mij af. Ik ben Lady Chatterley, en zij is de boswachter. Ze raakt alle plekken even nieuwsgierig aan. Ze eist van mij dat ik mijzelf mooi vind, maar niet op een gemedieerde manier. Ze viert mijn piemel hoe die is, hoe die kan plassen en groeien en spuiten en verschrompelen tot een zielig slakje. Ze wandelt, via mijn ballen, naar mijn kont en prijst wat voor wonderlijke dingen die ook allemaal kan. Ze praat ertegen alsof het een tweede mond is. Ze kietelt zich een weg naar boven, via mijn schaamhaar, en kijkt in mijn ogen, en erkent mij als het pissende, schijtende, spuitende, kwijlende, huilende, levende, wonderlijk mooie ding dat ik ben.
Mats Vandroogenbroeck over een verre, mensloze toekomst
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 23 september 2023 om 05:00
We staan op een hoogtepunt van de Luxemburgse Ardennen, mijn vriendin en ik. Overal rondom gladgestreken weilanden en landerijen, iets te keurig over de hellingen gedrapeerd, afgewisseld met puntige kliffen en naaldwouden die zich als ruwe parels om de lager gelegen rivier rijgen. De uitzichten hier voelen vertrouwd aan, maar we blijven ernaar kijken alsof ze nieuw zijn.
Op dag drie stappen we een heel ander landschap in. Het lijkt wel een prehistorisch woud, vol springerige varens en overrijpe coniferen. Er liggen hier meer bomen plat dan er nog recht staan, en alles voelt vochtig en zachtjes rottend — traag uiteenrafelend op een deken van zweterig mos. Hier en daar steken felgekleurde zwammen door het gifgroene tapijt, en het lijkt alsof dit kleine stukje oever miljoenen jaren ouder is dan het omringende naaldwoud en alsof er elk moment een gigantische hagedis uit de modderige rivierbedding kan oprijzen.
Slechts één menselijk bouwsel doorprikt die illusie: een oude, onafgewerkte kanaaltunnel, doodlopend en grotendeels dichtgeslibd. We staren samen in die donkere, druipende schacht, waar het begin van de wereld vreemd lijkt te versmelten met een verre, mensloze toekomst. Het anachronistische aura van de plek moet ook mijn lief zijn opgevallen, want ze vraagt of mensen ‘nu al nadenken over wat ze zullen nalaten aan volgende generaties, wanneer onze wereld voor altijd verloren is gegaan?’
Haar vraag blijft onbeantwoord in de stroperige middaglucht, maar in stilte bedenk ik hoe Hitler geobsedeerd was door de ruïnes van zijn Duizendjarige Rijk, en hoe hij wenste dat de toekomstige restanten van de ‘Welthauptstadt Berlin’ even rijzig zouden standhouden als de bleke zuilen van het Parthenon. Of nog ambitieuzer: de Voyager golden record, in 1977 lukraak de ruimte ingeschoten, boordevol antropologische foto’s en opnames van beroemde muziekstukken, in de kinderlijke hoop buitenaardse levensvormen te informeren over het wonderlijke leven op ‘onze’ aarde.
NASA besloot indertijd om geen beelden van oorlog of armoede toe te voegen aan de gouden grammofoonplaat. Geen foto’s van de door napalm verbrande Phan Thi Kim Phúc of de verstrengelde lichamen in de vernietigingskampen van Dachau. Al deze dromen om de bewoners van de verre toekomst te imponeren, komen plots op mij over als kwaadaardig, als diep leugenachtig en onvergefelijk pervers.
Ik schrik op van een vleermuis die uit de tunnel schiet, en lees in onze wandelgids dat de schacht binnen enkele jaren ‘onherroepelijk opgeslokt zal worden door het slijk.’
‘Mensen zijn niet zozeer leugenaars, maar overleveraars’
Tweewekelijks vertelt acteur en auteur Mats Vandroogenbroeck over welke verhalen zijn verbeelding hebben gevormd.
Mats Vandroogenbroeck - Zaterdag 9 september 2023 om 05:00
Ik vertrouw veel van mijn jeugdherinneringen niet. Dat krijg je als je afstamt van een familie vol fantasten. De eerste die altijd klaarstond om bij de minste gelegenheid totaal van de pot gerukte verhalen op te rakelen, was mijn vader. Die vertelde ons, meestal na enig gesmeek, altijd zijn favoriete verzinsels voor het slapengaan. Dat waren niet zozeer zeemzoete sprookjes, maar – hoe noem je zoiets? – ‘huis-tuin-en-keuken-fabels’. Bijgevolg heb ik als kind jarenlang geloofd dat condooms dienden om over papflessen te trekken, en dat Compeed-pleisters (van die vleeskleurige tegen blaren, die iedereen mee heeft op stapvakanties) gemaakt werden van de gerecycleerde huid van dode, oude vrouwtjes.
Ook mijn zus wist me elke ochtend opnieuw te overtuigen dat de bittere aluinsteen in onze badkamer deze keer wel naar aardbeien zou smaken. En één keer hebben mijn oom en tante me, nadat ik enkele obscure facturen had ontdekt in hun bureau, wijsgemaakt dat nonkel Hans eigenlijk geen saaie lampenverkoper is, maar een geheim agent. De jaarcijfers die ik toevallig had gevonden, waren eigenlijk ultrageheime, gecodeerde boodschappen waarmee de Minister van Staatsveiligheid mijn oom op de hoogte stelde van zijn volgende levensgevaarlijke missie.
Zo’n verhalen maken van de wereld een onbetrouwbare plek. Onlangs zei iemand me nog dat de sinterklaasmythe, zelfs los van het rabiate racisme, in essentie een immorele zaak is. Kan je het goedpraten dat je je kinderen zo voorliegt? Op nationale schaal zelfs? Hoe moet je hun dan leren, na dat collectief geloofstrauma, om zelf waarachtige volwassenen te worden? Ik werd ongemakkelijk bij die gedachte. Ik heb altijd heel mijn wezen opgehangen aan zulke sappige, flink aangedikte verhalen. In zekere zin heb ik er, als theatermaker, zelfs mijn levensdoel van gemaakt.
Toen mijn ouders me, vlak voor ik zestien werd, vertelden dat mijn vader eigenlijk gay was, dat mijn moeder dat al dertien jaar wist en dat ze in het teken van onze opvoeding, en bij gebrek aan andere partners, hadden beslist om zich dertien jaar lang voor te doen als een ‘gewoon koppel’, besefte ik pas hoe ingewikkeld volwassen levensverhalen kunnen worden. Sommige vrienden hebben hen toen verweten dat ze jarenlang een leugen in stand hadden gehouden. Ondanks mijn eigen bedenkingen kan ik dat maar moeilijk geloven. Mensen zijn niet zozeer leugenaars, maar overleveraars; ze vertellen de verhalen die ze denken te moeten vertellen, als dat hun helpt om de volgende dag door te komen.
Tweewekelijks vertelt Mats Vandroogenbroeck grote en kleine verhalen in zijn column van De Standaard.
JEUGDTHEATER
Recentie Infinity Forever
JONAS BAEKE & MATS VANDROOGENBROECK / KOPERGIETERY
Dada Disney, de musical
Onthoud hun namen: Jonas Baeke en Mats Vandroogenbroeck. Na hun uiterst plezierige debuut ‘Bambiraptor’ bevestigt nu ook ‘Infinity Forever’ dat het jeugdtheater zich in de handen mag wrijven met zo’n duo. Het verhaaltje dat ze brengen, is er één van dertien in een dozijn: de break-up van twee tieners. Maar hoe ze dat verlies inkleden, dat is van een heel eigen planeet. Tijd én ruimte zetten Baeke en Vandroogenbroeck naar hun hand. Daar herken je geboren makers aan.
Infinity Forever
JONAS BAEKE & MATS VANDROOGENBROECK / KOPERGIETERY Dada Disney, de musical
Wouter Hillaert Gezien op 05 mei 2024 De Kopergietery, Gent MEER INFO DOWNLOAD PDF 09 MEI 2024
Het decor van ‘Infinity Forever’ zuigt je meteen aan. Aan weerszijden van de scène lopen hoge witte wanden strak en schuin naar achteren af, alsof je voor een levensgrote perspectieftekening zit. De vluchtlijnen lopen zo sterk naar elkaar toe dat de kamer die we zien, zo claustrofobisch wordt als een film van Hitchcock. Het wordt nog meer film noir wanneer hoofdpersonage Lulu (Maria Magdalena de Cort) treurig ter aarde zijgt om haar gemis met ons te delen: haar eerste liefje Snipper heeft het alweer uitgemaakt. Maanlicht vangt haar treurspel door een scheef ruitje. Zachte pianomuziek bespeelt slinks onze emotionele snaar. De dieptewerking van deze openingsscène is totaal.
Lang blijft dat niet duren. Verrassende stijlbreuken zijn de kunst van deze voorstelling. Als we via Lulu’s geestesoog teruggaan in de tijd, op zoek gaan naar een verklaring voor Snippers prompte beslissing, krijgen we die hele voorgeschiedenis van haar kalverliefde ineens gepresenteerd als een komische strip. Eén voor één komen allerlei memorabele momenten uit de muur geschoven, in de vorm van vlak geschilderde decorstukken in bordkarton. Een schoolbank in de klas bij meester Buysse, tijdens die ene les over de big bang. Een groezelig bankje bij een vuilbak, voor vlinders in de buik. Het keukeneiland van papa, terwijl hij groenten staat te snijden.
Al die stemmige plaatjes zijn getekend door schilder Emiel Rambaux Vandekerckhove, die als art director ook al meewerkte aan ‘Bambiraptor’. Ze doen denken aan de infinis van het klassieke repertoiretheater: flinterdunne geschilderde wandjes die het lege podium én de verbeelding helemaal inkleuren. Alleen zijn er hier soms openingen gelaten in die zetstukken, waar de acteurs dan half in kunnen plaatsnemen. Hun bovenlijf beweegt, hun onderkant is getekend. Zo lopen twee- en driedimensionale beelden vaak gewoon in elkaar over. ‘Infinity Forever’ ziet eruit als een bewegend prentenboek. Of als theater met levensgrote illustraties.
Ook de attributen zijn uit karton gesneden: van papa’s keukenmes tot het skatebord van Snipper (Jonas Baeke). Ze voorzien de personages van een perfect uitgekiende knulligheid. Zelfs hun kostuums, ontworpen door Leentje Kerremans, zien er half geschilderd uit. Vooral Vandroogenbroeck, die zowel Lulu’s vader als meester Buysse speelt, gaat gekleed in grotesk gesteven broeken en vesten, als uitgeknipte schilderijtjes om zijn lijf geplooid. Ze maken van al die nevenpersonages stripfiguren, op het randje van karikaturen.
‘Infinity Forever’ ziet eruit als een bewegend prentenboek. Of als theater met levensgrote illustraties.
Opvallende spelkeuzes doen de rest. Meneer Buysse krijgt een hilarisch Duits accent, terwijl skater Snipper met slungelige armbewegingen geen blijf weet met zijn onderkoelde cool. Bovendien beginnen alle personages, Lulu inclusief, bij tijd en wijlen ook nog eens te zingen, zelfs bij eerder banale huis-, tuin- en keukendialogen. ‘Infinity Forever’ flirt dus ongegeneerd met musical, terwijl de personages zich temidden van hun toonladder zelf afvragen waarom: “Waarom begin ik nu ineens te zingen?” Dat ironische zelfbewustzijn, kurkdroog gespeeld, werkt allesbehalve aanmatigend. Het is werkelijk komisch.
Is ‘Infinity Forever’ ook meer dan dat? Precies die balans is het grote huzarenstuk van deze voorstelling. Het lijkt wel een bewust artistiek onderzoek naar de grenzen van platheid, zowel ruimtelijk als stilistisch. Hoe plat kan je in theater gaan vóór je er geen diepgang meer in krijgt? Hoe karikaturaal mag je je figuren maken voor ze als flat characters mateloos gaan vervelen? Hoe blijf je uit de klauwen van goedkoop scoren aan de ene kant en pedante kunstmatige kitsch aan de andere?
Het lukt deze Kopergietery-productie, in eindregie van Simon D’Huyvetter, wonderwel. Niet alleen de intensiteit van Lulu’s eerste verliefdheid weet oprecht te ontroeren, maar vooral ook de goedmoedige onbeholpenheid van haar vader om met zoveel pubergevoel om te gaan. In al zijn platheid biedt ‘Infinity Forever’ dus net een prettig staaltje multiperspectief, zeker ook door de ruimtemetafoor die als een rode draad door de voorstelling loopt. Terwijl Lulu opgeslokt dreigt te worden door een zwart gat, zweeft haar moeder als astronaut door de ruimte. Haar finale videoboodschap aan dochterlief lijkt ook die van de makers zelf aan hun jonge én oudere publiek: alles wat veel te groot voelt voor één hart, zal uiteindelijk veel kleiner blijken in het licht van het heelal. Suikerzoet klinkt deze eigen ‘relativiteitstheorie’. Maar zoals alles in deze voorstelling wordt hij opgediend met de juiste dosis.
Noem die balans gerust een topprestatie. Baeke en Vandroogenbroeck leggen zichzelf in stijl, vorm, genres én disciplines zoveel spreidstanden en rek- en strekoefeningen op, dat het een wonder mag heten dat ze nergens van hun hoge balk afdonderen.
Het geheim van dit duo? Wat zeker opvalt, is opnieuw hun stevig gefundeerde dramaturgie. Vanuit Lulu’s psychologische echokamer goochelt de opbouw van ‘Infinity Forever’ met tijd en chronologie, maar zonder ergens de draad kwijt te raken. Daarbij komt een uitzonderlijk taalvermogen, goed voor taalkapriolen die toch altijd weer op hun pootjes terechtkomen. Ook de kinderlijke absurditeit en de visuele vindingrijkheid van dit werk blijven steeds verrassen, maar zijn altijd dienstbaar aan de vertelling. Misschien is dat wel het grootste geheim van Baeke en Vandroogenbroeck: hun absolute bescheidenheid. Hun makersblik kijkt niet vanuit hun navel naar de wereld, maar vertrekt vanuit de ruimte zelf.
Zo leveren ze opnieuw een van de beste jeugdvoorstellingen van het seizoen. Zo plat, zo pienter. Tegelijk Disney en dada. ‘Infinity Forever’ is ‘Dada Disney, de musical’.‘Infinity Forever’ speelt nog op 10 en 11 mei in Kopergietery.
RECENSIE HET NIEUWSBLAD ‘Bambiraptor’ van de Kopergietery: Wat je kan leren van een gieter bij het bushokje ****
Ondanks het sobere decor maakt de Kopergietery met ‘Bambiraptor’ een uitzonderlijk creatieve en beeldrijke jeugdvoorstelling.
Dinsdag 5 oktober 2021 om 03:00
Een uitgebluste descriptieve medewerker van bol.com (afwisselend vertolkt door Mats Vandroogenbroeck en Jonas Baeke), moet hele dagen voorwerpen beschrijven om ze zo aan de man te brengen. Zijn kleurloze bestaan neemt een plotse wending als hij aan de bushalte op weg naar zijn werk wordt aangesproken door een pratende gieter (met de onmiskenbare stem van Dounia Mahammed).
Zij ziet er misschien uit als een gieter, maar is een schoolmeisje dat soms een beetje ‘wasco’ is. Haar manier om te zeggen dat ze associatief denkt, wat haar op school wel eens in de problemen brengt. Een vierkantswortel roept bij haar meteen het beeld op van een wortel, en dus ook van wortelsoep. En van een lepel. En van het oude servies van haar tante. Het ene woord is nog niet uitgesproken, of de pratende gieter zit alweer drie begrippen verder.
Het is een wonderlijke, haast sprookjesachtige ontmoeting, want de man aan het bushokje raakt geïnspireerd. Ineens lukt het hem wél weer om vol vuur een toiletborstel te beschrijven. Samen met het eenvoudige decor, waarin de lopende band zowel de werkomgeving van de man als het brein van het schoolmeisje uitbeeldt, is dit een prachtige, pretentieloze ode aan de fantasie en een van de beste jeugdvoorstellingen sinds het uitbreken van de pandemie. (Magali Degrande)
‘De wereld is aan het uitdoven’
Barok, thealogie en theatraliteit bij Krapp
‘Ik snap er niets, écht niets van, maar het was wel fantastisch’, hoorde Klaas Tindemans iemand zeggen na Through the Looking-Glass (and what we found there) van theatercollectief Krapp. Hij kon hem geen ongelijk geven. Dit stuk, zéér vrij naar Lewis Carroll, stort de onvoorbereide toeschouwer in een wereld achter de wereld, bewoond door drie bastardi die zelf niet weten waar ze zich bevinden. Een wereld vol hilarische cybertaal, vol vintage en state of the art technologie, waarin ze een identiteit proberen te construeren. En waarin ze flirten met de dood, alhoewel dat ‘concept’ hen niet geheel duidelijk is. Tot de printer, die het script van hun korte leven op de scène heeft uitgebraakt, stilvalt. Onbegrijpelijk, maar fantastisch.
Met Through the Looking-Glass studeerde het trio Nona Demey Gallagher, Timo Sterckx en Mats Vandroogenbroeck in 2019 af aan het Gentse KASK. Sindsdien gaan ze verder als het collectief Krapp, vernoemd naar de monomaan in Becketts Krapp’s Last Tape, die niet toevallig geobsedeerd is door geheugen en herinnering — en naar de crap op internet. Hun nog jonge oeuvre telt daarnaast nog twee andere opmerkelijke voorstellingen. Tijdens de covidcrisis maakten ze samen met actrice Greet Jacobs Weird Tales (2022), dat zich afspeelt in 1816 en vertrekt vanuit een historisch feit: terwijl de wereld door een vulkaanuitbarsting in Indonesië in duisternis is gehuld, krijgen Lord Byron en zijn lijfarts John Polidori in hun villa aan het meer van Genève bezoek van Percy Shelly en zijn vrouw Mary Godwin. Ook De duivels (2023) was een radicale adaptatie van een stukje geschiedenis. In het midden van de 17de eeuw raakten kloosterzusters in het Franse stadje Loudun bezeten nadat een priester een pact met de duivel zou hebben gesloten. Het stuk was half gerechtsdrama, half hysterie, maar opnieuw voluit barok.
Bij een eerste reflectie op het nog jonge oeuvre van Krapp vallen twee zaken op: de barokke stijl, gekenmerkt door uitvergroting, vervorming en overvloed, en het verlangen — of minstens de verregaande nieuwsgierigheid—naar het mysterieuze, het magische, het goddelijke zelfs. Het gaat dan wel over een soort negatieve theologie, waarin het niet-bestaan van goden of van God het uitgangspunt vormt. Maar de behoefte om de sluier van de werkelijkheid op te tillen, om te zien of daar ‘iets’ is, beheerst zowel de dramaturgie als de vormgeving, vaak letterlijk: een virtuele deur (Through the Looking-Glass), of steeds verschuivende gordijnen (De duivels).
Beide kenmerken zijn uiteraard nauw met elkaar verbonden en verwijzen, zo men wil, naar een typisch modernistische tendens die door George Steiner beschreven is als de onttakeling van de vertrouwensrelatie tussen, enerzijds dat wat men zegt, met (vorm)taal, over de realiteit, en anderzijds de werkelijkheid zélf die er gewoon is. Wat gezegd en wat getoond wordt is dus niet meer vanzelfsprekend afkomstig uit een (relatief) vaststaande en dus betrouwbare werkelijkheid, en de scepsis dwingt ons om, met een zekere achterdocht, ‘iets’ te zoeken achter de schijn. Vroeger heette dat God, die garant stond voor de vertrouwensrelatie tussen woord en ding: de historische barok was een laatste poging om die relatie te (her)bevestigen. Nu zijn we van God los en moeten we zelf alles checken. Dat laten we graag zien, of dat proberen we toch: daar kan theater ontstaan.
In wat volgt probeer ik, met deze steekwoorden als houvast, na te denken over het werk van Krapp, op basis van hun voorstellingen én met de herinnering aan (en enkele notities over) een gesprek dat ik met Nona Demey Gallagher, Timo Sterckx en Mats Vandroogenbroeck voerde.
PERSPECTIEVEN VERDRAAIEN IN DE BAROK
Historisch verwijst ‘barok’ naar de esthetica van de Contrareformatie, de reactie op de protestantse afkeer van de afbeelding, die zich onder andere in de Beeldenstorm manifesteerde. Roland Barthes noemt de katholieke tegenbeweging tegen de Reformatie het ‘radicaal imperialisme van het beeld’. Sommige cultuurhistorici zien de overvloed aan zintuiglijke ervaringen die de barokke kunst oproept — Rubens, Velázquez — als een cynische machtsgreep, gericht tegen een redelijke, verlichte visie op wereld en samenleving, terwijl anderen juist de bevrijdende waanzin benadrukken, het verwarrende samenspel van vorm en chaos, van oppervlakkigheid en diepgang, van doorzichtigheid en duisternis. Vanuit die laatste opvatting is Hans Holbeins De ambassadeurs hét barokke icoon bij uitstek: de afgebeelde schedel op de voorgrond krijgt alleen schuins bezien zijn juiste vorm, alleen een beweeglijke blik zorgt voor een begrijpelijk beeld, en de kijker kan de totaliteit van dit beeld nooit in één vaste blik vatten.
“Krapp produceert en toont overvloed, die amper te vatten is door de zintuigen of het denkvermogen van de toeschouwer. En toch voelt die toeschouwer zich niet buitengesloten.”
Niet alleen de dwingende zintuiglijkheid typeert de barok, ook de machthebbers dringen zich op de voorgrond door een uitbundig spektakel op te voeren, waarin de vorst zich toont als de belichaming van de staatsmachine, met een strikte sociale hiërarchie. In dit feest van de theatraliteit, op de scène voor een publiek, wilde het hof zich langs zijn fraaiste kant laten zien. De Franse koning Lodewijk XIV ging daarin het verst, de Engelse koning Charles II imiteerde hem tot het geld op was. In hun masques en ballets brachten ze een theatraliteit die met opzet onoverzichtelijk is, letterlijk: je verliest het overzicht, zoals je ook als onderdaan geen zicht hebt op de reikwijdte van de macht. Dat is de paradox: hoe meer je ziet, hoe minder inzicht je hebt. In haar decadente overvloed is de barok altijd aan de waanzin blijven grenzen: een esthetische houding die meerdere ruimtes tegelijk bespeelt, die perspectieven vervormt en verdraait, en die ook altijd melancholie oproept, en daarmee doodsdrift en -verlangen.
Through the Looking-Glass © Helena Verheye
Hoe vertaalt die barokke fascinatie zich in concreet theater bij Krapp? Het begint met een scherp bewustzijn, in enscenering en speelstijl, van de eigen theatraliteit, van een kunstmatigheid die erop gericht is de toeschouwer te prikkelen, te choqueren, te overbluffen soms. In Through the Looking-Glass gebeurt dat van bij het begin op verschillende niveaus. De bastardi spreken een taal die woorden en constructies artificieel vernederlandst en nét verstaanbaar houdt, zoals hier:
(bastardo 3)
zo schizofreen-telepathetisch
ik wist niet met welk partikel van mijzelf ik het eens moest zijn
(bastardo 2)
ja als iedereen hier over alles een ander gedacht heeft, dan proposeer ik om nog een schizofront
te trekken binnenin onszelf
Die taal weerklinkt — nadrukkelijk, alsof de figuren die zelf nog niet goed beheersen — in een ruimte met wat technische hulpmiddelen, vintage en state of the art, waarin iemand (wie?) bruusk schakelt van licht naar donker — de ultieme en de goedkoopste illusietruc — waardoor de ruimte altijd opnieuw ontdekt moet worden. De bastardi kunnen zich niet hechten aan de plaats. De digitale ruis overheerst, in beeld en geluid — alleen een frisdrankautomaat blijft redelijk stabiel, hoewel deze later in een deur-met-brievenbus verandert. En dan is er nog de extreme lichaamstaal: bastardo 1 verwringt zijn ledematen, bastardo 2 is hyper-kinetisch, bastardo 3 beweegt van de ene naar de andere verstijfde pose. Ze schakelen altijd heel snel, geholpen door de black-outs en de verrassingen van de taal. Lewis Carrolls origineel — voor zover Krapp er nog naar verwijst — bevatte ook heel wat taalspelen: de taal fabriceert, creëert de ruimte én de creaturen die zich in die ruimte bewegen, maar zij maken die taal ook steeds meer verdacht en awkward. Zoals Tweedledee en Tweedledum Alice ervan proberen te overtuigen dat ze deel uitmaakt van een simulatiespel, of zoals de ernstige filosoof Nick Bostrom oppert dat de mensheid zelf een simulatie is van een véél geavanceerder intelligentie, ergens in het universum.
Krapp produceert en toont overvloed, die amper te vatten is door de zintuigen of het denkvermogen van de toeschouwer. En toch voelt die toeschouwer zich niet buitengesloten, ook al zijn de figuren wél opgesloten, ze willen immers net ontsnappen uit het geprinte script van hun bestaan. De overvloed creëert, net als de ‘imperialistische’ barok van de 17de eeuw, inzicht in machtsverhoudingen: theatraliteit maakt de macht en de machtigen zichtbaar. Het stuk toont een naïeve dystopie over het moment dat het levensverhaal van de biologische mens, wanneer hij de wereld betreedt, enkel nog een invulling is van een script dat uit een printer rolt, aangestuurd door een superieur brein — zoals Bostrom dus mogelijk acht. Zelfs de dood is geprogrammeerd, al wil de oldskool techniek — pistool, mes — weleens falen.
In Weird Tales krijgt die satura — de zeer gevarieerde overvloed, die in ‘satire’ uitmondt — een geheel ander gezicht. De dia- en videoschermen in Through the Looking-Glass fungeerden eerder als stoorzenders of als optische illusies, de digitale beelden hier zijn veel opdringeriger. Dokter Polidori doet onderzoek naar slaapwandelen, hij filmt alles wat er gebeurt. De slaapkamer, op deze overvolle scène, wordt bewaakt door een grofkorrelige bewakingscamera. Het weelderige meubilair en de stortvloed aan beelden zitten elkaar voortdurend in de weg, ze overlappen elkaar vaak letterlijk. Ondertussen braken Lord Byron (vooral hij), het echtpaar Percy Shelley-Mary Godwin en de dokter hun tekst uit, met veel poëtische én lichamelijke versiering. Je weet niet waar je moet kijken. Byron (Greet Jacobs) raast zonder remmingen, zeer vocaal en fysiek onstuimig, schaamteloos ook:
(Mary)
ik probeer zwanger te geraken
maar Percy helpt natuurlijk
(Byron)
oh proficiat!
en ook gecondoleerd
ik bedoel — Percy schreef me dat jullie eerste kindje het niet gehaald heeft
Sorry, ik ben dit heel slecht aan het verwoorden
bij het hoopvolle nieuws over nieuw leven moest ik meteen ook denken aan het
oude verdriet
sorry ik heb het gewoon niet zo voor kinderen
ik snap ook niet waarom ge ze nog zou maken
kijk naar buiten!
De wereld is aan het uitdoven
Maar deze schijnbaar gevoelloze verwelkoming komt later heel concreet terug, bij de ‘geboorte’ van het monster van Frankenstein. In de nacht van vulkanisch stof is de roman verwekt, waarmee Mary Godwin tegelijk de gothic novel en de sciencefiction uitvond. De bevalling van het boek verloopt even gewelddadig als het monster uit de roman later, na zijn ontsnapping, tekeer zal gaan. Het boek is een levend wezen, hoewel het in al zijn bloederigheid ook een misgeboorte is. Maar het contrast tussen de liveaction van de geboorte (die elke illusie doorprikt, het is vooral gedoe met slachtafval en bloed, zichtbare namaak) en de projectie van die actie in schrille kleuren (als een goedkoop effect uit een slasherfilm) werkt. Byron, het personage, wordt meteen van al zijn romantische én misogyne kwalen verlost, door die vreemde, schokkende confrontatie tussen bloed en literatuur. De overvloed heeft ontnuchterend gewerkt, zeker op Byron: de barokke pose van Mary Godwin, die uiteraard in het middelpunt staat van deze overweldigende ‘schepping’, doorbreekt de masculiene bombast van Byron, zijn imperialisme.
“De generatie waartoe de makers-spelers van Krapp behoren heeft — zo zeggen ze zelf — minder last van de trauma’s waarmee de secularisering, zeker de afgelopen decennia, gepaard ging.”
In De duivels is Krapp zuiniger. Geen bombardement van ontregelende beelden meer, wel een hevige vertelling, behoorlijk on speed maar met retorische rustpunten. Hier maken de figuren meteen duidelijk dat het vooral om een machtsspel gaat, en de tactieken waarmee dit spel wordt gespeeld zijn eigenlijk geheel transparant. De theatrale uitvergroting, de barokke overvloed laat zich hier zien in de opnieuw erg fysieke speelstijl van de figuren, een heftigheid die er telkens wel ‘dramaturgisch verantwoord’ uitziet. Wanneer Richelieu (Maria Zandvliet) als een slapstickfiguur haar/zijn onverbiddelijke orders uitvaardigt — de heksen en de heksenmeester verbranden —, is dat een teken van sterkte: deze machthebber kan zich, op de wijze van Trump, alles permitteren, als gevaarlijke karikatuur. Of dat historisch correct is, is bijzaak, het is wel relevant net zoals de waanzinnige tirade van biechtvader Jean Mignon — Mats Vandroogenbroeck gaat voluit als stripper/flagellant — of het hysterische visioen van Jeanne des Anges (Fiene Zasada) — op de rand van de trance, of er al over. Als de terugblik op de historische barok, toch de wieg van de moderniteit en de proloog van de verlichting, iets heeft zichtbaar gemaakt, dan is het wel de herdefinitie van de waanzin — met dank aan Michel Foucault. Waanzin is hier de essentie van de macht en past perfect in de strategieën van heersers én rebellen, hoe rationeel de drijfveren ook lijken.
De duivels © Helena Verheye
THEALOGIE EN HET VERLANGEN NAAR HERTOVERING
De duivels is als verhaal helemaal representatief voor de barok, als machtsspel, als geësthetiseerd geweld, maar dat doet het soberder dan de roemruchte Colossus van Abattoir Fermé (2014), waarvoor Ken Russells film The Devils (1971) ongetwijfeld een ijkpunt was. Krapp verwijst zelf, zonder complexen, naar Abattoir Fermé als inspiratie en artistieke verwant, maar er is een belangrijk verschil. Veralgemenend gezegd: Lernous en zijn spelers bouwen bijna altijd hun eigen wereld, ook al is het een collage van vele barokke vormen, geïnspireerd door de reusachtige hoeveelheid culturele trash die ze hebben verwerkt. Maar dan sluit die wereld zich, ze verwijst amper nog naar een buitenkant, hun scène is ahistorisch en atopisch, als het ware — zonder wereldvreemd te zijn, want de impact bij de toeschouwer is wel degelijk van déze wereld.
“In haar decadente overvloed grenst de barok aan de waanzin: een esthetische houding die meerdere ruimtes tegelijk bespeelt, perspectieven vervormt en verdraait, en melancholie en doodsverlangen oproept.”
Bij Krapp ligt dat anders: zij sluiten hun figuren dan wel op, in een meta-universum, in een gothic villa, in een klooster achter stadswallen, maar de rest van de wereld is zéér aanwezig, als bedreiging en/of als hevig verlangen — en liefst nog beide tegelijk. Hun voorstellingen bevatten altijd een uitleg, ze laten graag zien dat er grondig onderzoek aan voorafging — het duidelijkst bij Weird Tales, met een rolkrant die voor- en achteraf de historische context aangeeft. Ondanks de volstrekt van de pot gerukte figuren en situaties in hun voorstellingen — antropomorfe neuronen in een metaverse, geestverruimende romantische freaks of (godsdienst)waanzinnige complotteurs — zijn de grote issues van onze tijd openlijk of via heldere metaforen aan de orde. De verduistering van de wereld door een vulkaan — het vertrekpunt van Weird Tales — is moeilijk anders te begrijpen dan als verwijzing naar een apocalyptische afloop van de klimaatcrisis. Niet alleen de wereld, als materiële werkelijkheid, is verduisterd, ook de geesten van mensen die opgesloten blijken in het individualistische of collectivistische ‘zelf’ van hun Weird Tales, hun wilde vertellingen. Een zelf dat geen referentiepunt meer heeft om hun identiteit te bevestigen, dat niet zeker is of het samenvalt met zichzelf — ook een gothic thema dat zo mooi en scherp is beschreven in Oscar Wildes The Picture of Dorian Gray.
Als de (neo)barok werkt als een vervormende spiegel, zoals Walter Benjamin zei, dan is het teruggekaatste beeld misschien omringd door een halo: bij de gefilmde beelden in Weird Tales ontstaat zo’n mistige rand rond het lichaam bijna onvermijdelijk. In Krapps vreemde biosferen is er altijd ‘iets’ dat minstens mysterieus is, dat misschien magie suggereert (een virtuele deur met een ‘echt’ gat, een horrorverhaal vermomd als foetus) en dat uitzonderlijk vragen oproept over het goddelijke — maar dus wel in een negatieve theologie: de gekende God is écht dood. En als we willen herbetoveren en we opnieuw onmogelijke veranderingen door rituelen willen bewerkstelligen, dan zijn we wel doordrongen van het inzicht dat deze wereld ook écht onttoverd is, zoals Max Weber al duidelijk maakte, meer dan een eeuw geleden.
In deze tijd keert de betovering terug, of minstens het verlangen ernaar, zegt Krapp, en ze verwijzen daarvoor naar de dark ecology van Timothy Morton. De invloedrijke ecologische denker stelt vast dat de antropocentrische beschaving tot diepe melancholie heeft geleid, die op haar beurt voortkomt uit het falende evenwicht tussen menselijke en andere culturen. De afwezigheid van God betekent niet dat de mens zijn plaats inneemt. Morton stelt ook, en daar volgt Krapp hem in, dat het verwerven van een diep inzicht in de wereld een ‘geloofssprong’ veronderstelt: de werkelijkheid waarmee we geconfronteerd worden creëert vooral grote onzekerheid, en met louter rationele informatie kunnen we die niet overwinnen. Ook als we zouden denken dat exacte wetenschap een sluitend antwoord geeft, is er die marge van onzekerheid. De erkenning daarvan, in een gelovige houding, betekent dat men de herbetovering toelaat en zelfs omarmt.
Nu wil het toeval — dat er uiteraard geen is — dat het theater net zijn (potentiële) zeggingskracht ontleent aan zo’n geloofssprong, namelijk de fameuze suspension of disbelief: de toeschouwers schorten het wantrouwen in wat ze te zien krijgen op. Dat maakt alles mogelijk, en vooral een onmogelijke blik op de wereld én op wat achter die wereld zou kunnen liggen, ook al is onze kennis ontoereikend en doen we een beroep op wat men gemakshalve irrationeel vindt, magie bijvoorbeeld. Niet dat de voorstellingen van Krapp magische rituelen zijn of zelfs maar nabootsen, maar in hun schriftuur en speelstijl nemen ze graag een loopje met de redelijkheid, met kantiaanse denkpatronen. Van de hysterische visioenen van Jeanne en Mignon in De duivels tot de paranoia van Mary Godwin in haar ‘zwangerschap’ van haar Frankenstein-roman, en — het meest doorgedreven misschien — de totaal uit de hand lopende uiteenzetting over het complot van de slang (‘serpentine’) uit het paradijs in de Indo-Germaanse (cultuur)geschiedenis, in Through the Looking-Glass:
Apple!
spekken jullie het dan niet?
Apple: de Appel van Know-how,
met de hap eruit gesnakt!
elke me-message, elke me-cloud,
elke selfi-fi die ge maakt
met die smartiefoons is een toegifte aan de Serpentine
en ondertussen leggen jullie, totaal onderbewust,
volledige biblio’s aan vol face-boeken
jullie sturen jullie data-flow gezellig richting
Silly-Coney Island,
waar neo-Draculi aan AB-plus transfo’s doen
om eeuwig jong te blijven
waar postmoderne Alchemystici ziljoenen investeren
in de queeste naar anti-eindig leven,
in het pro-creëren van de homunculus,
in baby-design
waar Big Farma-industrici
medicalimentatie brouwselen
om hun eigen in-cognitie te verbeteren (…)
De slang is, cultuurhistorisch gezien, een icoon van misogynie: het dier heeft zich meester gemaakt van de ziel van Eva, met als gevolg dat God de eerste mensen uit het aards paradijs verjaagt en met de erfzonde belast. Bastardo 2 laat deze tirade over de perfide ‘serpentine’ los op de toeschouwer (hij stort daarbij in) en zet daarmee, zelfs zonder het echt aan te kaarten, dit discours voort. Dit staat in schril contrast met de dynamiek tussen Bastardo 1 (man) en Bastardo 3 (vrouw) die heel behoedzaam de grenzen van elkaars lichaam verkennen. Zij gaan niet mee in het misogyne complot, zij laten hun nieuwsgierigheid, naar elkaar en naar de buitenwereld, niet bepalen door achterdocht. In Through the Looking-Glass is deze tendens niet nadrukkelijk, maar in de volgende voorstellingen komt de kritiek op patriarchale en heteronormatieve wereldbeelden wél op de voorgrond. Byron, gespeeld door cisvrouw Greet Jacobs, merkt verrast op dat ze onlangs borsten heeft gekregen, om daar vervolgens niet meer op terug te komen, tot ze in de rol van (literaire) vroedvrouw van Mary Godwin terechtkomt. En in De duivels is dit zowat het hoofdthema, zeker wanneer, naar het einde toe, een reusachtig schilderij van Emiel Vandekerckhove van een interseksuele Christus verschijnt, een beeld bij de visioenen van Jeanne des Anges, in haar cel.
“Een apocalyptisch perspectief hoeft niet per se verlammend te zijn, het maakt een geloofssprong denkbaar en zelfs realistisch: dat is de ingesteldheid van Krapp.”
Christus als moeder, God de Vader als the goddess. Krapp verwijst, in ons gesprek, naar de ‘thealogie’: feministische theologen die zowel de filosofische als de institutionele discriminatie van de vrouw in het christelijk denken verwerpen én vervolgens nog een stap verder gaan. Zij vertrouwen er niet meer op dat de bijbelse traditie ooit van haar patriarchale vooringenomenheid bevrijd kan worden en keren zich, als ijkpunt voor hun denken, naar the goddess, een natuurlijk goddelijk principe dat verwantschap vertoont met de pre-Olympische Gaia en andere ‘heidense’ tradities. Het is die goddelijkheid die Jeanne en de zusters inspireert, en het is de strijd tegen die vermeende ketterij die Mignon ten onder doet gaan in zeer masculiene hysterie.
Weird Tales © Leontien Van Allemeersch
DE FILOSOFIE VAN HET NIET-WETEN
De generatie waartoe de makers-spelers van Krapp behoren heeft — zo zeggen ze zelf — minder last van de trauma’s waarmee de secularisering, zeker de afgelopen decennia, gepaard ging: geen handtastelijke priesters, geen verstijfde ceremonies, geen bedreigende dogma’s die de opvoeding tot een lijdensweg konden maken. Dat maakt dat ze niet meer moeten afrekenen met de perversies van geïnstitutionaliseerd geloof, en dat ze rituelen en ceremonies kunnen omarmen en — dat is theater — deze zelf kunnen bedenken.
James Bridle spreekt over the cloud of unknowing tussen de mensheid en de ‘godheid’, en de technologie ontkent het bestaan daarvan, of wil het uitwissen. Terwijl, zegt Bridle, de steeds verregaander specialisatie van de toegepaste wetenschap de immense problemen — klimaatverandering, om te beginnen — vaker omzeilt dan ten gronde oplost. Maar, zegt Rebecca Solnit, als de toekomst inderdaad donker is (en niet simpelweg technisch op te lossen, zoals ecomodernisten suggereren), dan is dat niet omdat we dreigen opgeslokt
te worden door een zwart gat, maar omdat de toekomst per definitie onkenbaar en ondoorgrondelijk (inscrutable) is. Precies dat niet-weten geeft aanleiding tot hoop, want het dwingt ons een beroep te doen op verbeelding, in denken en in handelen. Een apocalyptisch perspectief hoeft niet per se verlammend te zijn, het maakt een geloofssprong denkbaar en zelfs realistisch: dat is de ingesteldheid van Krapp, dat is het fundament van hun verlangen naar theater, een verlangen dat geïnformeerd is door de lectuur van deze tegendraadse denkers.
Deze filosofie van het niet-weten impliceert wel dat voor elk project grondig onderzoek gevoerd moet worden vanuit een zekere nerdiness: ze creëren een aparte wereld met een eigen vorm en logica. Maar de sprong in het onbekende, het ongewisse is daardoor mogelijk. Je kunt dat spiritualiteit noemen, ‘ongeweten weten’, maar dan zonder een persoonlijke, geopenbaarde God. Dat zou gemakkelijk zijn, zegt Krapp, maar dan houdt het werk wel op: niet dus. Theater maken betekent vormen zoeken, en de religieuze geschiedenis biedt daarvoor bijzonder veel inspiratie — naast kinderlijke magie: ook Harry Potter brengt hen op ideeën. George Steiner meent dat de ‘betekenis van betekenis’ in de kunst uiteindelijk gegarandeerd wordt door een goddelijkheid. Een God die de innige band tussen woord en werkelijkheid, verbroken door het modernisme en finaal door de deconstructie, herstelt.
Steiners spirituele nostalgie vind je niet bij Krapp: de donkerte is niet gedefinieerd, ook amper bedreigend, maar is zeker niet de plaats waar zich het gezag bevindt. Achter de frisdrankautomaat, achter de vulkanische stofwolk, achter de draperieën bevindt zich niets, hoogstens een tunnel zonder licht aan het einde — maar het blijft opwindend om er toch achter te kijken. Dat men dat doet in een barokke overvloed, maakt het nog spannender. In ieder geval is die ‘gelovige’ blik nodig om de wereld van vandaag, met al haar uitdagingen, min of meer aan te kunnen. God of geen God.
DE MAAND VAN MATS VANDROOGENBROECK
Als kind beeldde Mats Vandroogenbroeck zich in hoe hij een klasgenootje onder de bus duwde of klanten neerknalde in de Colruyt om de hoek. Gelukkig leerde hij ook: een slechte gedachte is nog geen slechte daad.
Mats Vandroogenbroeck
Een vriendin vertelde me dat ze onlangs de aandrang voelde om met haar laptop het gezicht van haar lief in te slaan. Niet dat ze dat werkelijk zou doen. Ze had er gewoon aan gedacht. Toch voelde ze zich enorm schuldig om die plotse opwelling van imaginaire agressie. Want ja, hoe groot is de stap van een ‘slechte’ gedachte naar een ‘slechte’ daad?
Als kind heb ik bijzonder veel last gehad van dat soort ‘slechte gedachten’. Het begon allemaal toen ik met mijn zus stiekem naar een horrorfilm keek. Ik herinner me nog goed hoe het hoofdpersonage aan een stoel gekneveld zat, terwijl haar moordenaar grijnzend zijn foltertuigen sleep. De vrouw in de film sidderde van doodsangst, en niet veel later ik ook. Pas jaren later had ik door welke gedachte die scène getriggerd had; de kleine ‘ik’ had plots beseft dat er een diepe duisternis in de mens huist. Dat we in staat zijn om onze medemensen werkelijk verschrikkelijke dingen aan te doen. Niet veel later bedacht ik me dat misschien wel iedereen zo’n monster kan worden? Wie weet, ik ook? Het schuldgevoel nestelde zich als een sluipend gif tot in de fijnste haarvaten van mijn jonge brein.
Als ik met mijn ouders op restaurant zat, beeldde ik me in hoe ik mijn vork in mijn moeders oog plantte. Er hing altijd wel iemand op aan de boom bij het raam van mijn kamer, en als de schoolbus passeerde, moest ik de gedachte onderdrukken om mijn klasgenootje eronder te duwen. In het zwembad op reis dobberde dagenlang een dood meisje, en de Colruyt om de hoek van mijn huis was tot de nok gevuld met het bloed van neergeknalde klanten. In het begin waren zulke duistere dwanggedachten eerder zeldzaam, maar wat begon als een sneeuwvlokje, eindigde in de vorm van een verstikkende lawine. Ik geraakte stilaan bedolven onder de ‘slechte gedachten’, en het ergste van al was dat ik steevast de potentiële dader was.
Zelfs tijdens de moeilijkste momenten kwamen er goede raadgevers langs. Mijn moeder op kop, die me er telkens van verzekerde dat ‘gedachten’ en ‘daden’ heel verschillende dingen zijn. Het feit dat ik een vervelende leerkracht ooit een hartaanval toewenste, wilde nog niet zeggen dat ik een moordenaar was. En hoe kon Stephen King (een schrijver van wie ik toen al grote fan was) ooit vrijuit gaan als hij schuldig was aan al zijn donkere fantasieën? Zo’n schrijvers verkneukelden zich toch in het scheppen van slechteriken en monsters? Het minutieus uitdenken van de meest gruwelijke moorden en misdaden, was net hun grootste talent.
Bij mijn ingangsexamen op de toneelschool vroeg een docent wat ‘perversiteit’ voor mij betekende. Hij leek met die vraag te peilen naar de diepte van de duistere poelen die ik heel mijn jeugd had proberen te dempen. Plots belandde ik op een plek waar mijn ‘slechte gedachten’ konden bestaan. Op de scène wentelt Richard III zich in de meest wansmakelijke wraakfantasieën, keelt Medea haar eigen kinderen en serveert Titus Andronicus zijn vijanden aan hun eigen moeder, in de vorm van een bloederige vleespastei. De spelers die deze ‘monsters’ belichamen, hebben zelfs plezier in hun ingebeelde misdaden. Op het einde staan de doden weer op, en maken een buiging.
Mijn kinderhoofd was, net zoals het theater, misschien wel vooral een plek waar de grens tussen ‘denken’ en ‘doen’ onderhandeld wordt. Waar ‘slechte gedachten’ geen blijk zijn van kwaadaardigheid, maar van zoekende empathie.
Hoe mijn blik en die van mijn schoonvader die ik nooit heb gekend, voor heel even kruisen
Via videobeelden van landschappen leerde Mats Vandroogenbroeck de overleden vader van zijn vriendin toch iets beter kennen.
Donderdag 22 juni 2023 om 5:00
MATS VANDROOGENBROECK
Mats Vandroogenbroeck
Ik heb de vader van mijn lief nooit gekend. In 2014 stapte hij onverwachts uit het leven. Het vage beeld dat ik van hem heb, is opgebouwd uit voorzichtige slaapkamergesprekken en zacht gefluisterde herinneringen. Soms is verdriet zo groot, zo verschrikkelijk scherp, dat het angst inboezemt. Daarom kon ik niet anders dan die pijn behoedzaam benaderen. Alsof ik een slapende hond voorzichtig wakker wou strelen. Alsof ik een wonde wou verzorgen waarvan ik wist dat ze nooit zou genezen.
Toen de zus van mijn lief onlangs oude familievideo’s opstuurde, zag ik Eddy voor het eerst bewegen. Ik hoorde voor het eerst zijn stem en zijn flauwe mopjes. Niet dat ik hem vaak in het vizier kreeg. Eddy was de cameraman, en die bleef het liefst buiten schot. De tapes waren in de eerste plaats artefacten uit een ‘analogere’ tijd, toen massaal veel vaders een handycam aanschaften om vakanties, kinderfeestjes en ‘eerste woordjes’ vast te leggen. Ik verwachtte dan ook een eindeloze stroom aan zulke hartverwarmende beelden: dansende kinderen, spaghetti-etende kleuters en ongemakkelijke sinterklaasbezoeken. Die waren er in overvloed, naast nog een heel ander soort materiaal. Blijkbaar had Eddy ook urenlang eenzame landschappen gefilmd waarin geen mens viel te bespeuren.
Een vervallen muurtje in Frankrijk, bijeengehouden door de stevige omhelzing van een dorre struik. De nok van een oude hooischuur, waarboven de lucht rimpelt in de blakende middagzon. Een overwoekerde verlichtingspaal en een zacht wiegende waterlijn. Eddy zoomt meestal traag in, waardoor de taferelen voorzichtig veranderen in trillende kleurvlakken. Door de grove pixels krijg ik nog meer de indruk dat hij op zoek is naar een abstracte schildering van de dingen. Terwijl we kijken naar de urenlange beeldenstroom, besef ik wat voor een bijzonder geschenk ik voor me heb. Ik kijk niet naar nonchalant gefilmde gezinsherinneringen, zoals mijn eigen vader er vastlegde. Ik kijk naar Eddy’s gepassioneerde blik. Naar zijn focus en zijn fascinatie.
Ik ga nooit de graven bezoeken van overleden geliefden. Op kerkhoven voel ik me te midden van versteende atomen, losgerukt uit hun wonderlijke constellaties. Ik herinner me de doden liever kijkend, pratend, lachend, verbaasd om de wereld. Misschien mis ik niet zozeer de persoonlijke trekken van de gestorvenen, als wel hun interactie met de dingen. Mijn lief zei het me nog onlangs; het doet haar vooral pijn om te weten dat ik haar papa nooit zal ontmoeten. Dat hij nooit zal weten wie ik ben, nooit met mij kan praten over wat hem bezighoudt en bezielt. Het doet haar vooral pijn dat we nooit onze blikken op elkaar zullen richten. Dat ze nooit meer zal weten wat haar papa denkt en voelt over de zaken die onze harten beroeren.
Ik kijk op mijn eentje naar een video waarin Eddy urenlang Japanse tuinen filmt. Als architect was hij begeesterd door het boeddhistische begrip ‘wabi-sabi’, waarbij de schoonheid van het vergankelijke en de imperfectie centraal staan. ‘Wabi’ betekent ‘eenzaamheid’, terwijl ‘sabi’ verwijst naar ‘de omarming van oude, verweerde dingen’. De beelden van kabbelende bronnen, afgebrokkelde pagodes en strak gesnoeide struiken glijden eindeloos voorbij.
Ik krijg Eddy nooit meer volledig in beeld. Niet op de manier die ik zou willen. En toch, terwijl ik samen met hem minutenlang naar een gebroken, met mos begroeide steen staar, voel ik hoe onze blikken voor heel even kruisen.
De wereldmachine
Franz Gsellmann werkte tot aan zijn dood aan de ‘Wereldmachine’, een constructie die geen doel lijkt te hebben en volgens hem louter dient als ‘oogvoer’. Daar is Mats Vandroogenbroeck het niet mee eens.
Mats Vandroogenbroeck
Donderdag 15 juni 2023 om 5:00
Mats Vandroogenbroeck
Enkele jaren geleden sprong ik samen met een vriend halsoverkop op de trein naar Oostenrijk. Tijdens een overstap in Graz zeeg hij neer op de grond, en barstte in tranen uit. We waren allebei op de vlucht voor liefdesverdriet, maar hij werd als eerste ingehaald. Terwijl ik hem ongemakkelijk over de rug streelde, biechtte hij op dat hij het allemaal niet meer zag zitten. Dat de wereld ‘een doelloze plek is waarin niemand echt weet wat zijn plaats is’, en dat de meeste mensen ‘geen idee hebben hoe ze in godsnaam de dag door moeten komen’.
We hadden nochtans een helder doel voor ogen. Mijn vriend en ik waren op weg naar de Wereldmachine, een bijzonder vreemde constructie van Franz Gsellmann (1910-1981). Deze boer uit Edelsbach raakte in 1958 geobsedeerd door een foto van het Atomium. Gsellmann sprong op dezelfde trein die wij net hadden genomen, maar in de omgekeerde richting. Op de wereldtentoonstelling in Brussel maakte hij een vluchtige schets van het gloednieuwe Atomium, en eenmaal thuis bouwde hij een schaalmodel van het monument. Dat zelfgemaakte ijzerkristal vormde sindsdien het kloppende hart van Gsellmanns steeds uitdijende machine, waar hij tot op zijn sterfbed dag en nacht aan werkte.
Na een urenlange wandeling door de heuvels is het zijn kleindochter die opendoet. Wanneer ze voor ons de machine aanzet, weten we niet waar eerst te kijken. Grote tandwielen, gierende bootschroeven en oude wijzerplaten wentelen razendsnel rond de centrale maquette, en zetten op hun beurt weer andere afgedankte voorwerpen in beweging. Gedemonteerde stofzuigers, op en neer stuiterende aardappelmanden, rondtollende kroonluchters en een heel pantheon aan lichtgevende Mariabeelden dansen voor onze ogen een bonte, maar totaal onbegrijpelijke choreografie. Mijn vriend barst opnieuw in tranen uit, maar deze keer van ontroering.
Onlangs nog discussieerden we over wie het wonderlijke apparaat eigenlijk ‘ontdekt’ heeft. Mijn vriend beweert dat hij er ooit een professor over hoorde praten, terwijl ik me kan herinneren dat ik over de machine had gelezen in een boek. We zullen het nooit zeker weten. Net zoals Gsellmann er nooit is achtergekomen wat de precieze functie was van zijn bouwwerk. Tot aan zijn dood hoopte hij vurig dat de machine haar ‘uiteindelijke nut’ gaandeweg zou openbaren. Hij is teleurgesteld gestorven, nadat hij had getuigd dat hij ‘de machine onmogelijk nog iets kon laten produceren’. Volgens hem was ze ‘louter oogvoer’; een gefaald experiment.
Ik kan het niet meer oneens zijn met de arme man. Gsellmanns Weltmaschine is een droomfabriek van alles en niets; tegelijkertijd product én producent van kinderlijke fascinatie en doelloze speelsheid. Na onze studies worden we maar al te graag kleurloze raderen van de werkelijke wereldmachine. Alle stappen die we ondernemen moeten de gestroomlijnde onderdelen vormen van een coherent ‘levensproject’. Ik mis het steeds meer om, in de geest van Gsellmann, op willekeurige brokstukken van de wereld te botsen. Om die vergeten en afgedankte zaken intuïtief aan elkaar te smeden, zonder vooropgesteld plan.
Soms mis ik het om heel even herinnerd te worden aan de magnifieke waarheid dat de wereld een doelloze plek is waarin we, godzijdank, niet altijd weten wat onze plaats is. Dat ik geen idee hoef te hebben hoe de dag door te komen. Misschien wel stuiterend, flikkerend, tollend rond mijn eigen as?
Mats Van Droogenbroeck is acteur, theatermaker en schrijver, met een opleiding geschiedenis en drama. Zijn fascinatie voor het ‘magische’ en occulte is een rode draad doorheen zijn theaterwerk.
Jennifer Jennings? Moeke!
Donderdag 8 juni om 05:00
Aan je grootmoeder denken, fan van Louis Neefs, en dan net op dat moment iemand ‘Jennifer Jennings’ horen zingen? Synchroniciteit!
Mats Vandroogenbroeck
Een tijd geleden was ik aan het bedenken waar dit stukje over zou kunnen gaan, en net toen ik dacht: ‘een ode aan mijn dode oma lijkt me wel iets’, begon iemand een liedje te zingen van Louis Neefs. Ik schrok, want Neefs was mijn grootmoeders onbetwiste lievelingszanger. Aangezien de kans dat mijn vrienden ‘Jennifer Jennings’ zingen op het moment dat ik aan moeke denk, statistisch eerder klein is, wist ik: de sterren staan gunstig.
De Zwitserse psychiater C. G. Jung heeft een wetenschappelijke term verzonnen voor dat vreemde fenomeen: ‘synchroniciteit’. Het synchroniciteitsbeginsel stelt dat er naast een louter ‘oorzakelijk verband’, ook sprake kan zijn van een ‘betekenisvolle coïncidentie’ tussen twee gebeurtenissen. Wat Jung bedoelt, is dat een samenloop van omstandigheden zó eigenaardig kan zijn dat we hem ervaren als ‘meer dan toevallig’. Een klassiek voorbeeld: iemand neuriet een liedje dat je al jaren niet meer hebt gehoord, en even later speelt het op de radio. De ervaring van synchroniciteit gaat vaak gepaard met een rilling; het gevoel dat de kosmos je iets wil vertellen. Het gevoel dat een onzichtbare hand zich even moeit.
Terwijl ik zit te graven naar Jungs boek, stoot ik op moekes doodsprentje. Mijn kamer is in zekere zin een palimpsest van mijn leven. Overal liggen kleine hoopjes oude kranten en vuile kleren, vergeten foto’s en administratieve aanmaningen. Wie de bergjes doorspit, botst op een stratigrafische opeenstapeling van verschillende tijdlagen; een kous van mijn ex, een verbleekte kinderfoto tussen een boek dat ik al jaren kwijt ben, en nog iets dieper een verdrongen dagboekfragment. Die toevallige accumulatie van de dingen geeft de illusie van tijd. Of meer nog: het gevoel van het onvermijdelijke verstrijken ervan.
Heel anders was het huishouden van mijn grootmoeder. Van synchronistische slordigheid was er hoegenaamd geen sprake. Moekes huis was een tijdcapsule waar niets werd overgelaten aan het toeval. Het eten werd stipt om 12 en 18 uur geserveerd, en om 21 uur kwamen de automatische rolluiken naar beneden. Je vond er enkel de krant van vandaag, en de uitgelezen boeken werden meteen teruggebracht naar de kringloopwinkel. Goed, de meubels kwamen wel uit een andere tijd, maar die werden nooit veranderd van plaats. Moekes huis was een ijskristal, een onveranderlijk spiegelpaleis. De tijd stond er stil.
Des te harder was het schrikken toen ze plots leukemie kreeg. Terwijl moeke onder haar veilige stolp leefde, hadden haar bloedcellen zich stiekem tegen haar gekeerd. Het verloop van de ziekte werd evenmin aan de grillen van het lot overgelaten. Binnen de twee maanden waren de papieren getekend, en na drie maanden was het precieze moment vastgelegd waarop ze zou sterven: een woensdagavond, om 21 uur stipt. Ze zat in de leren fauteuil waar ze altijd had gezeten. Er werd gegeten om 12 uur, en om 18 uur werd het avondeten opgediend. De dokter was nerveus en vroeg ons om buiten te wachten. Daar stonden we allemaal achter het raam bijeen gepakt om toch, in het geniep, haar laatste moment mee te maken. Na de injectie zagen we eerst haar ademhaling vertragen. En dan, klokslag 21 uur, op het moment dat ze voor altijd de ogen sluit, komen ook de rolluiken naar beneden.
Ik heb haar laatste zucht nét niet kunnen zien. Volgens mij had ze het altijd al zo gepland.
De donkere nacht van de ziel
Vandaag om 05:00
In Gent gaan de straatlampen uit na middernacht. Een voorbode van de apocalyptische achteruitgang, denkt Mats Vandroogenbroeck.
Mats Vandroogenbroeck
Alle lantaarns springen uit, en ik ben bang dat mijn wiel in een tramspoor terechtkomt. Mijn lief, die naast me fietst, fluistert zacht dat haar vriendinnen na het vallen van de avond angstiger zijn om nog uit te gaan. Iets verderop vraagt een koppel zich af of het misschien een algemene stroompanne is.
In Gent wordt sinds kort alle straatverlichting gedoofd na middernacht. In een stad waar (zelfs met de straatlichten aan) één op vijf bewoners aangeeft ‘bang te zijn om buiten te komen na het donker’, moet voor velen een lang vervlogen angstgevoel opnieuw opborrelen. Net zoals in al die eeuwen voor de opkomst van de gasverlichting, wordt de nacht weer synoniem voor misdaad en gevaar, voor boze dromen en kwaadaardige demonen die zowel de onverlichte straten als het rijk van de slaap onveilig maken. De plotse duisternis overvalt ook mij met al haar verstikkende macht. Als een deken van zwarte sneeuw vult ze elke onregelmatigheid; elke borduur, elke nis, elk putje in de straat.
Deze donkerslag is een nawee van ‘verre’ rampen. Van de pandemie en de energiecrisis. Van de oorlog in Oekraïne en de ecologische catastrofe. Ik kan me niet ontdoen van de gedachte dat deze plotse duisternis ons terugwerpt in de tijd; dat ze een voorbode is van apocalyptische achteruitgang. Al jaren bekruipt me de sluimerende angst dat de wereld stilaan wordt opgeslokt door een donkere maalstroom, en dat die zwarte spiraal een steeds grotere schaduw werpt over ons innerlijk licht. Als kind van hardwerkende middenklassers ben ik nochtans volgepompt met verlichtingsidealisme. De toekomst was altijd ‘beter’, ‘lichter’, net minder duister. Nu vraagt zelfs mijn moeder zich af of mijn generatie zich nog wel moet voortplanten.
Ik heb lang gedacht dat de zwaarmoedigheid van mijn leeftijdgenoten deel was van een puberale overgangsfase richting volwassenheid. Vele oude mystici en moderne ontwikkelingspsychologen hebben geschreven over die ‘donkere nacht van de ziel’: een schemerig dal waar iedereen door moet (of toch diegenen die aan oprechte introspectie doen). Nu blijkt deze uitdijende donkerte een structureel probleem. Hoeveel van mijn vrienden zijn de afgelopen jaren opgezogen door dat zwarte gat? Zijn depressief en opgebrand, of balanceren heel de tijd aan de rand van die hopeloze afgrond?
‘The future is dark, which is the best thing the future can be, I think.’ Toen Virginia Woolf die woorden meer dan een eeuw geleden in haar dagboek kribbelde, was ze herstellende van een zelfmoordpoging. De gruwelen van de Eerste Wereldoorlog wierpen eindelijk hun schaduw over de wereld, en smoorden het optimisme waarmee de wereldbrand aangestoken was. De toekomst die Woolf beschrijft, is nochtans niet zonder hoop. Integendeel, haar verklaring is net een ode aan de moed die standhoudt in donkere tijden. Hoop als ‘een omarming van de essentiële ondoorgrondelijkheid van de wereld’, om het met de woorden van Rebecca Solnit te zeggen. Hoop als een viering van het ‘niet-weten’.
Ik loop over straat wanneer de oranje gloed van de natriumlampen weer wordt ingeruild voor de ondoordringbare duisternis van de nacht. Ik schrik, tot mijn ogen wennen aan het donker. Een gevoel van rust daalt over mij neer. Niemand kan mij hier zien. Ik voel me vreemd geborgen, en heb alle tijd om naar al die nieuwe en onbekende vormen te staren. Mijn angst maakt plaats voor een korte vonk van energie, en heel even kriebelen de mogelijkheden die enkel lijken te gedijen aan de schaduwkant.
Mats Vandroogenbroeck is acteur, theatermaker en schrijver, met een opleiding geschiedenis en drama. Zijn fascinatie voor het ‘magische’ en het occulte is een rode draad doorheen zijn theaterwerk.
Nieuwe productie: De Duivels
De Standaard - woensdag 27 juli 2022
PORTRET MATS VANDROOGENBROECK · SCHRIJVER EN ACTEUR
‘Theater en tovenarij zijn altijd nauw verbonden geweest’
Duivels, heksen en alchemie. Schrijver en acteur Mats Vandroogenbroeck (28), straks te zien in drie voorstellingen op Theater aan Zee, maakt van het theater opnieuw een plek voor magie en mystiek. ‘We moeten het niet-weten opnieuw durven te omarmen.’
Charlotte De Somviele
Woensdag 27 juli 2022 om 3.25 uur
Net als de meeste van zijn generatiegenoten is Mats Vandroogenbroeck een kunstenaar met veel petjes op. Acteur, toneelschrijver, essayist, redacteur bij cultuurtijdschrift Rekto:Verso, lid van het vijftigkoppige supercollectief Zuidpark (bekend van hun tomatenactie tegen Jan Jambon op de Ultimas) … Op zijn 28ste houdt Vandroogenbroeck al die balletjes moeiteloos in de lucht en dat mag hij bewijzen op Theater aan Zee.
Must-see is het prettig gestoorde Bambiraptor (8+), een pareltje van een jeugdvoorstelling (zie onderaan). Daarnaast speelt hij in het luik voor jonge makers mee in Martha Balthazars Boerenpsalm en Guilty of love van Sophia Bauer en Marie Schraepen. ‘Het is heel leuk om aan masterproeven mee te werken,’ vertelt Vandroogenbroeck. ‘Eenmaal afgestudeerd word je al snel een verbeeldingsfabriek die constant moet produceren. In de veilige context van een school kun je werk maken waarbij er echt nog iets op het spel staat.’
Horrorgeschiedenis
Het had niet veel gescheeld of Vandroogenbroeck was een ander pad ingeslagen. Op zijn achttiende ging hij eerst geschiedenis studeren voor hij zich impulsief inschreef voor de dramaopleiding aan het Kask. ‘In mijn jeugd heb ik altijd amateurtoneel gedaan, die creativiteit miste ik aan de universiteit.’ Tot zijn verbazing raakte hij door de auditie. ‘Ik had geen flauw idee wat te verwachten. Mijn referenties waren musical, Harry Potter en In de gloria. Ik dacht dat ik zou leren hoe ik een goeie sketch moest maken, viel dat even tegen (lacht).’
‘Als kind ben ik lang in therapie geweest voor angststoornissen nadat ik een horrorfilm had gezien’
Aan de UGent specialiseerde Vandroogenbroeck zich in middeleeuwse toverkunst en occultisme. Die fascinatie is nog steeds het kloppend hart van zijn werk bij Krapp, het gezelschap dat hij oprichtte samen met Nona Demey Gallagher en Timo Sterckx. Zo speelt Weird tales (2021) zich af tijdens een onderonsje tussen Lord Byron, zijn lijfarts John Polidori en Percy en Mary ‘Frankenstein’ Shelley. In Byrons beruchte villa Diodati maken ze een hallucinante trip door de krochten van de horrorgeschiedenis.
Voor De duivels, hun eerste grotezaalproductie die volgend jaar in première gaat bij KVS, inspireert Krapp zich dan weer op één van de beroemdste tovenaarsprocessen uit de Europese geschiedenis. In 1641 was een nonnenklooster in het Franse stadje Loudun in de ban van een collectieve hysterie. Waren deze vrouwen echt bezeten door de duivel of wilden ze protesteren tegen hun onderdrukking zonder op de brandstapel te belanden?
‘Het onderscheid tussen rationeel en irrationeel heb ik altijd onwerkzaam gevonden’, zegt Vandroogenbroeck. ‘Daarom trekken de middeleeuwen me zo aan, toen waren wetenschap en magie nog één. Als je die tijd wil begrijpen, moet je een verbeeldingssprong maken en die suspension of disbelief is ook de essentie van kunst. Theater en tovenarij zijn altijd nauw met elkaar verbonden geweest. In de tijd van Shakespeare mochten acteurs niet in gewijde grond begraven worden, omdat ze het publiek met hun duivelse leugens manipuleerden.’
De personages in Krapps absurd-filosofische droomwerelden hebben dan ook meestal een stevige hoek af. In het futuristische Through the looking-glass (and what we found there) (2019), ‘een whodunit zonder smoking gun’, lopen drie vreemde creaturen verloren in complottheorieën, paranoïde wanen en postmoderne vertwijfeling. De tekst is meesterlijk gecomponeerd volgens de associatieve logica van de internetcultuur waar Vandroogenbroeck onvermijdelijk ook een kind van is. ‘Je voelt dat er vandaag een soort occulte revival is: mensen hebben weer interesse in astrologie en hekserij. Ze verlangen naar een hertovering van de wereld. Dat is niet zo vreemd. We worden overspoeld door een tsunami van informatie. Tegelijk hebben we steeds minder het gevoel dat we begrijpen wat er rondom ons gebeurt. We moeten het niet-weten opnieuw durven te omarmen.’
Filosofistikeren
Dat niet-weten tast bij Vandroogenbroeck ook radicaal de fundamenten van de taal aan. Zo ontpopte hij zich tot een van de boeiendste toneelauteurs van zijn generatie. Een voorsmaakje uit Through the looking-glass: ‘Bastardo 1, 2 en 3 bevinden zich boemplots in een wel zeer pékulaire living. Als in een rêverie kunnen ze zich ni remembreren ni hoe ze daar verschijnseld zijn. Hoe meer ze filosofistikeren, hoe meer ze in achtjes draaien.’
‘Voor die voorstelling hebben we met Krapp lange lijsten met neologismen gemaakt’, zegt Vandroogenbroeck. ‘Zo’n nieuwe, verbasterde taal is de perfecte manier om hoge en lage cultuur te vermengen. Nog niet lang geleden was er in het theater een groot dedain tegenover internettaal, nu is het betekenisvol om trashy te zijn. Onze naam lijkt niet toevallig op crap (lacht).’
Ook Bambiraptor, een samenwerking met Jonas Baeke, zit vol prachtige woordbeelden. Het stuk gaat over de ongewone vriendschap tussen twee outsiders, een arbeider bij Bol.com en een meisje dat vastloopt in haar eigen hersenspinsels. Allebei ontdekken ze kunst als vluchtroute. Naar inspiratie hoefde Vandroogenbroeck niet ver te zoeken. ‘Als kind ben ik lang in therapie geweest voor angststoornissen nadat ik een horrorfilm had gezien. Fantasie en realiteit van elkaar scheiden, vond ik moeilijk. Ik voelde me ook erg schuldig over bepaalde gedachten. Dankzij mijn moeder heb ik geleerd dat ik in mijn hoofd boven alles vrij mocht zijn.’
Bambiraptor speelt op 2/8, Boerenpsalm van 4-6/8 en Guilty of love van 29/7-2/8, allemaal op Theater aan Zee in Oostende.
De voorstellingen zijn uitverkocht, maar er is een wachtlijst op de dag zelf.
Volgens DE MORGEN staat de nieuwe productie van Mats in de top 10 van beste voorstellingen.
BAMBIRAPTOR (KOPERGIETERY)
Een bushalte, een kind van 13 jaar en een man van 33. Bambiraptor (8+) van theatermakers Jonas Baeke en Mats Vandroogenbroeck geeft prachtig vorm aan de ontmoeting van twee mensen die ernaar verlangen vrij te zijn – al was het maar in hun hoofd. Het decor bestaat uit een rollende band waarop de gekste voorwerpen langskomen: een groene gieter, een beeldje van een hond, een schilderij. Het staat voor de manier waarop de geest van het kind werkt – associatief, ongeremd, mateloos: “Ik lijk totaal wasco. (…) Telkens als ik één ding apart probeer te denken komt alles mee.” Maar hoe buiten de lijntjes kleuren in een wereld die alleen maar hokjes verdraagt? De strijd van dit ongewone duo om zichzelf te mogen zijn, krijgt vorm in een komisch sprookje met een gevoelige, sprankelende taal en de gelaagde visuele verbeelding.
De duivels
Wat? Krapp, het gezelschap rond Mats Vandroogenbroeck, Nona Demey Gallagher en Timo Sterckx, laat zich inspireren door één van de meest beruchte heksenprocessen uit de geschiedenis. In deze theatrale rechtszaak wordt het publiek de volksjury. En oh ja, er zijn ook zeventien zotte nonnen.
Ga kijken want via de teletijdmachine van Krapp beland je altijd in een fascinerende vroegmoderne wereld waarin theater, wetenschap, magie en occultisme nog door elkaar open. Ze werden ook niet voor niets bekroond voor hun originele theaterteksten.
Waar en wanneer? 27/4-5/5 in KVS (Brussel), 10-12/5 in Campo (Gent)
Mats Vandroogenbroeck is een groot opkomend talent in Vlaanderen. Op Allemaal Warm zal hij de rol vervullen van koning Richarken, een erg gewaardeerd kindertoneel in Vlaanderen. Mats won al meerdere prijzen op TAZ = Theater aan Zee. Je moet hem echt vroeg of laat eens bezig zien, een meerwaarde!
Mats Vandroogenbroeck is acteur, theatermaker en schrijver, met een opleiding geschiedenis en drama. Zijn fascinatie voor het ‘magische’ en het occulte is een rode draad doorheen zijn theaterwerk.
Nieuwe productie: De Duivels
De Standaard - woensdag 27 juli 2022
PORTRET MATS VANDROOGENBROECK · SCHRIJVER EN ACTEUR
‘Theater en tovenarij zijn altijd nauw verbonden geweest’
Duivels, heksen en alchemie. Schrijver en acteur Mats Vandroogenbroeck (28), straks te zien in drie voorstellingen op Theater aan Zee, maakt van het theater opnieuw een plek voor magie en mystiek. ‘We moeten het niet-weten opnieuw durven te omarmen.’
Charlotte De Somviele
Woensdag 27 juli 2022 om 3.25 uur
Net als de meeste van zijn generatiegenoten is Mats Vandroogenbroeck een kunstenaar met veel petjes op. Acteur, toneelschrijver, essayist, redacteur bij cultuurtijdschrift Rekto:Verso, lid van het vijftigkoppige supercollectief Zuidpark (bekend van hun tomatenactie tegen Jan Jambon op de Ultimas) … Op zijn 28ste houdt Vandroogenbroeck al die balletjes moeiteloos in de lucht en dat mag hij bewijzen op Theater aan Zee.
Must-see is het prettig gestoorde Bambiraptor (8+), een pareltje van een jeugdvoorstelling (zie onderaan). Daarnaast speelt hij in het luik voor jonge makers mee in Martha Balthazars Boerenpsalm en Guilty of love van Sophia Bauer en Marie Schraepen. ‘Het is heel leuk om aan masterproeven mee te werken,’ vertelt Vandroogenbroeck. ‘Eenmaal afgestudeerd word je al snel een verbeeldingsfabriek die constant moet produceren. In de veilige context van een school kun je werk maken waarbij er echt nog iets op het spel staat.’
Horrorgeschiedenis
Het had niet veel gescheeld of Vandroogenbroeck was een ander pad ingeslagen. Op zijn achttiende ging hij eerst geschiedenis studeren voor hij zich impulsief inschreef voor de dramaopleiding aan het Kask. ‘In mijn jeugd heb ik altijd amateurtoneel gedaan, die creativiteit miste ik aan de universiteit.’ Tot zijn verbazing raakte hij door de auditie. ‘Ik had geen flauw idee wat te verwachten. Mijn referenties waren musical, Harry Potter en In de gloria. Ik dacht dat ik zou leren hoe ik een goeie sketch moest maken, viel dat even tegen (lacht).’
‘Als kind ben ik lang in therapie geweest voor angststoornissen nadat ik een horrorfilm had gezien’
Aan de UGent specialiseerde Vandroogenbroeck zich in middeleeuwse toverkunst en occultisme. Die fascinatie is nog steeds het kloppend hart van zijn werk bij Krapp, het gezelschap dat hij oprichtte samen met Nona Demey Gallagher en Timo Sterckx. Zo speelt Weird tales (2021) zich af tijdens een onderonsje tussen Lord Byron, zijn lijfarts John Polidori en Percy en Mary ‘Frankenstein’ Shelley. In Byrons beruchte villa Diodati maken ze een hallucinante trip door de krochten van de horrorgeschiedenis.
Voor De duivels, hun eerste grotezaalproductie die volgend jaar in première gaat bij KVS, inspireert Krapp zich dan weer op één van de beroemdste tovenaarsprocessen uit de Europese geschiedenis. In 1641 was een nonnenklooster in het Franse stadje Loudun in de ban van een collectieve hysterie. Waren deze vrouwen echt bezeten door de duivel of wilden ze protesteren tegen hun onderdrukking zonder op de brandstapel te belanden?
‘Het onderscheid tussen rationeel en irrationeel heb ik altijd onwerkzaam gevonden’, zegt Vandroogenbroeck. ‘Daarom trekken de middeleeuwen me zo aan, toen waren wetenschap en magie nog één. Als je die tijd wil begrijpen, moet je een verbeeldingssprong maken en die suspension of disbelief is ook de essentie van kunst. Theater en tovenarij zijn altijd nauw met elkaar verbonden geweest. In de tijd van Shakespeare mochten acteurs niet in gewijde grond begraven worden, omdat ze het publiek met hun duivelse leugens manipuleerden.’
De personages in Krapps absurd-filosofische droomwerelden hebben dan ook meestal een stevige hoek af. In het futuristische Through the looking-glass (and what we found there) (2019), ‘een whodunit zonder smoking gun’, lopen drie vreemde creaturen verloren in complottheorieën, paranoïde wanen en postmoderne vertwijfeling. De tekst is meesterlijk gecomponeerd volgens de associatieve logica van de internetcultuur waar Vandroogenbroeck onvermijdelijk ook een kind van is. ‘Je voelt dat er vandaag een soort occulte revival is: mensen hebben weer interesse in astrologie en hekserij. Ze verlangen naar een hertovering van de wereld. Dat is niet zo vreemd. We worden overspoeld door een tsunami van informatie. Tegelijk hebben we steeds minder het gevoel dat we begrijpen wat er rondom ons gebeurt. We moeten het niet-weten opnieuw durven te omarmen.’
Filosofistikeren
Dat niet-weten tast bij Vandroogenbroeck ook radicaal de fundamenten van de taal aan. Zo ontpopte hij zich tot een van de boeiendste toneelauteurs van zijn generatie. Een voorsmaakje uit Through the looking-glass: ‘Bastardo 1, 2 en 3 bevinden zich boemplots in een wel zeer pékulaire living. Als in een rêverie kunnen ze zich ni remembreren ni hoe ze daar verschijnseld zijn. Hoe meer ze filosofistikeren, hoe meer ze in achtjes draaien.’
‘Voor die voorstelling hebben we met Krapp lange lijsten met neologismen gemaakt’, zegt Vandroogenbroeck. ‘Zo’n nieuwe, verbasterde taal is de perfecte manier om hoge en lage cultuur te vermengen. Nog niet lang geleden was er in het theater een groot dedain tegenover internettaal, nu is het betekenisvol om trashy te zijn. Onze naam lijkt niet toevallig op crap (lacht).’
Ook Bambiraptor, een samenwerking met Jonas Baeke, zit vol prachtige woordbeelden. Het stuk gaat over de ongewone vriendschap tussen twee outsiders, een arbeider bij Bol.com en een meisje dat vastloopt in haar eigen hersenspinsels. Allebei ontdekken ze kunst als vluchtroute. Naar inspiratie hoefde Vandroogenbroeck niet ver te zoeken. ‘Als kind ben ik lang in therapie geweest voor angststoornissen nadat ik een horrorfilm had gezien. Fantasie en realiteit van elkaar scheiden, vond ik moeilijk. Ik voelde me ook erg schuldig over bepaalde gedachten. Dankzij mijn moeder heb ik geleerd dat ik in mijn hoofd boven alles vrij mocht zijn.’
Bambiraptor speelt op 2/8, Boerenpsalm van 4-6/8 en Guilty of love van 29/7-2/8, allemaal op Theater aan Zee in Oostende.
De voorstellingen zijn uitverkocht, maar er is een wachtlijst op de dag zelf.
Wanneer:
Woensdagnamiddag 25 mei van 13u30 tot 17u.
Mocht u al eerder een ticket gekocht hebben met een datum van zaterdag 4 december is dat geen enkel probleem, deze tickets blijven natuurlijk geldig. Of heeft u het online besteld via de cultuurdienst? Idem, alles blijft gelden, u krijgt alleen maar nog veel meer waar voor uw bijdrage.
Na het toneel van "Richarken" met de bekende Liedekerkse toneelspeler Mats Vandroogenbroeck is er gedurende een uurtje knotsgekke kinderanimatie met Ambidance uit Aalst. En daarna, last but not least, eindelijk de lang naar uitgekeken goochelstunt van de kersvers bekende Liedekerkenaar Jonas De Bruyn, u kent hem wel van Belgium's got talent.
De kindernamiddag gaat door op de binnenkoer van het gemeentehuis van Liedekerke.
Tickets zijn maar 4€ voor de kindernamiddag: te bestellen op:
https://hans-junger.be/tickets/
Opgelet: elk kind dient begeleid te zijn door ten minste één volwassene!
MEDIA
YOUTUBE
november 2024
Je kanaal heeft tot nu toe 31.000 weergaven gegenereerd!
Ons youtube-kanaal is een groot succes, al meer dan 31.000 weergaven van één van de filmpjes die we erop gezet hebben werden bekeken. Voornamelijk filmpjes van de artiesten die opgetreden hebben op allemaal warm maar ook vele korte filmpjes van Dansbaar, Midlive & Gunther Verspecht van Stash!. Ga vlug eens kijken of er niets voor jou tussen staat... Youtube